Agathe Wegerif-Gravestein
1867-1944, Sierkunstenares
Agatha Gravestein werd geboren op 24 februari 1867 te Vlissingen en overleed op 16 december 1944 te Laren (NH). Ze was de dochter van Aagje Fieret (zonder beroep) en Johannes Gravestein (klerk). Ze trouwde in 1890 met Christiaan (Chris) Wegerif (1859-1920), aannemer en architect te Apeldoorn. Uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren: Jean Henri (Han, 1891), Aagje (1894) en Chris jr. (1898).
http://www.historici.nl/media/bwg/images/1/-039.jpg
Agathe Wegerif omstreeks 1914. (particuliere collectie)

‘Vooruitgaan, voortbouwen, niet altijd achterom zien en wijfelend blijven staan. Waarom moeten wij menschen in den aanvang van een geheel nieuwe cultuur, altijd als ’t ware gaan met het gezicht, onze gedachten naar het verleden gericht? Hebben wij geen ruimte om ons, geen prachtige glanzende toekomst voor ons? Wij hooren aan den tijd, waarin wij leven, niet aan het verleden’. Met deze woorden sprak de Apeldoornse sierkunstenares Agathe Wegerif-Gravestein haar gehoor toe in een lezing voor het genootschap ‘Architectura et Amicitia’ in Amsterdam in 1916. Agathe Wegerif ‘verdedigde’ hier de door haar en andere Nederlandse kunstnijveraars uitgeoefende batikkunst die, vanwege een uitgebreidere toepassing en een andere vorm van expressie dan bij de oorspronkelijk Javaanse techniek, destijds niet door iedereen werd gewaardeerd. ‘Is het niet meer dan bekrompen, de meening van velen, waaronder zelfs een bekend professor hier te lande, dat batiken op fluweel uit den booze is, omdat men op Java niet op fluweel batikt!’

Agathe Gravestein was 22 jaar toen zij in 1889 vanuit Scheveningen, met haar van haar vader gescheiden moeder, naar Apeldoorn verhuisde. Ze ontmoette daar haar toekomstige man: de bekende Apeldoornse aannemer Chris Wegerif met wie ze een jaar later trouwde. De invloed van haar echtgenoot die zich als timmerman/aannemer ontwikkelde tot (interieur)architect en kunstnijveraar is bepalend geweest voor Agathe’s kunstzinnige ontplooiing. Zij was evenals Chris Wegerif autodidact.

In 1898 werd mede op initiatief van Chris Wegerif de progressieve Haagse kunsthandel Arts and Crafts opgericht. De daarbij betrokken kunstenaar Johan Thorn Prikker maakte Agathe enthousiast voor de batikkunst. Onder haar leiding werd in Apeldoorn een batikatelier opgericht waarvan de producten, zoals gebatikte meubelstoffen, gordijnen, kamerschermen en boekbanden, via Arts and Crafts werden verkocht. De meubelen voor Arts and Crafts werden eveneens in een werkplaats in Apeldoorn, maar dan onder leiding van echtgenoot Chris, vervaardigd. De batikateliers – in de loop van enkele jaren ondergebracht in een complex van vijf huizen aan de voormalige Kalverstraat, hoek Rosariumstraat – groeiden onder leiding van Agathe Wegerif en haar assistente Willy Jullien uit tot een bedrijf waar 25 tot 30 Apeldoornse meisjes als batikster werkten. Thorn Prikker en later onder andere Chris Lebeau leverden de ontwerpen voor de te batikken stoffen. Agathe Wegerif experimenteerde met de techniek en bepaalde de kleurencombinaties. Eén van de eerste in Apeldoorn uitgevoerde grote opdrachten van gebatikt interieurtextiel was bestemd voor de Nederlandse afdeling van de Wereldtentoonstelling in Parijs in 1900. Het ontwerp was van de hand van de architect J. Mutsers en behaalde een zilveren medaille. Een inzending van batiks naar de Studio International Competition in Londen, werd het jaar daarop bekroond met een gouden medaille. In 1902 presenteerde Arts and Crafts zich met een ingerichte hal op de Eerste internationale tentoonstelling van moderne decoratieve kunst in Turijn. De gebatikte stoffen waren vervaardigd in het Apeldoornse atelier en werden wederom bekroond met een gouden medaille. Agathe Wegerif’s naamsbekendheid groeide snel. Dit lag niet alleen aan haar ambachtelijke en artistieke kwaliteiten. Haar sterke persoonlijkheid en opvallende verschijning – zij was mooi en kleedde zich exentriek – droegen hiertoe zeker bij.

Van regeringswege werd zij gevraagd bij haar batikateliers een Nederlandse kantwerkschool te openen. Het doel was om in ons land een bloeiende kantindustrie tot ontwikkeling te brengen. Deze school, waar ook de Apeldoornse tekenleraar Pieter Puype tekenlessen gaf, bleek echter geen lang leven beschoren. Het aantal leerlingen breidde zich ternauwernood uit en de school verhuisde in 1905, drie jaar na de oprichting, naar Den Haag. Agathe die in deze opleiding een uitdaging had gezien een speciale soort Nederlandse kant te ontwerpen, trok zich ervan terug omdat ‘er in de leiding en ontwikkeling dezer school tendenties optraden, waarmee ik mij niet kon verenigen.’

Haar werk als batikster was intussen niet stil blijven staan. Na de opheffing van de kunsthandel Arts and Crafts in 1904, werden de in Apeldoorn vervaardigde batiks via interieurwinkels en kunsthandels in Amsterdam en Den Haag, maar ook in Parijs en Londen verkocht. Agathe Wegerif exposeerde haar werk, behalve in haar eigen ateliers, op diverse plaatsen in het land. Daarnaast kreeg zij opdrachten, ook uit het buitenland. Zo maakte zij gebatikte gordijnen en wanddecoraties voor de theaterzaal in Hotel L’Europe in Sint Petersburg naar ontwerp van de Russische architect Mackenzen. Zij verliet zeer frequent en voor langere tijd man en gezin om in verschillende Europese steden lezingen en exposities te houden. De kinderen Wegerif werden opgevoed door een Duits-Zwitserse gouvernante en het huishouden werd bestierd door twee dienstboden. Besprekingen in de buitenlandse bladen – door Agathe verzameld in een dik plakboek – wijzen uit dat zij haar lezingen meestal in de taal van het gastland hield. Zij besprak en toonde de toepassingen van de door aanhangers van de Nieuwe Kunst in Nederland uitgeoefende batiktechniek. Nieuw was de toepassing van de techniek op fluwelen en wollen stoffen in plaats van op katoen en zijde. In tegenstelling tot de Javaanse batiks die vooral als kledingstoffen werden gebruikt, lag bij de Nederlandse batiks het accent op interieurtextiel. Ook het aanwenden van andere kleuren dan het traditionele blauw en bruin was een noviteit.

Tot circa 1911 voerde Agathe de werken meestal naar ontwerp van kunstenaars en architecten uit. Daarna ontstonden haar eigen ontwerpen die ze vanwege de vrije lijnvoering, het beoogde effect in lichtspeling en kleur en de grillige verwerking van motieven uit flora en fauna ‘fantastische batiks’ noemde. Niet alleen interieurtextiel, maar ook kledingstukken en accessoires werden door haar ontworpen en uitgevoerd. Een inzending op de Wereldtentoonstelling in San Francisco in 1915 resulteerde in een gouden medaille. In de jaren ’14 tot ’18 was Agathe eveneens als schilderes werkzaam. De schilderijen hadden stillevens en Italiaanse landschappen tot onderwerp. Haar eerste inzending van schilderijen voor een expositie was in 1914 bij de kunstenaarsvereniging ‘De Onafhankelijken’ in Amsterdam. In 1916 hield zij een tentoonstelling van ‘gedecoreerde stoffen en schilderijen’ in het Stedelijk Museum Amsterdam. Deze tentoonstelling werd gecombineerd met een presentatie van meubels ontworpen door echtgenoot Chris. In tegenstelling tot haar batiks ontvingen haar schilderijen over het algemeen geen goede kritiek. In de recensies, die vooral in populaire tijdschriften en kranten verschenen, werden de gebatikte werken ‘fraai van kleur en met gevoel voor stijl en vlakvulling’ en ook ‘expressionistisch als composities van Kandinsky’ genoemd; de schilderijen daarentegen oogden volgens critici ‘zwaar en grof’. De positieve kritiek op haar batikkunst hangt niet alleen af van haar ambachtelijke en artistieke kwaliteiten. De unieke positie die Agathe Wegerif in die tijd innam als vrouwelijk ‘batikartieste’ en het feit dat zij als vrouw zelfstandig naar het buitenland reisde en daar optrad, versterkten de bewondering voor haar werk. In de gepubliceerde kritieken werden persoon en werk meestal beide genoemd en geroemd. Ook omdat zij op eigen initiatief en zonder financiële (overheids)steun, tot vèr over de grenzen de Nederlandse batikkunst propageerde, werd zij geprezen. De gebatikte werken, uitgevoerd in warme, oogstrelende kleuren en zachte veloursachtige stoffen werden bovendien als ‘echt-vrouwelijke’ kunst gezien. Hoewel ‘brutaal en impulsief’ vormden zij geen enkele aanleiding tot aanstootgeving of onbegrip, iets dat bij andere uitingen van de Nieuwe Kunst of het ‘modernisme’ zonder meer voorkwam. Agathe Wegerif ontwierp ook tegeltableaus voor de haardwanden in de Apeldoornse en Haagse villa’s gebouwd onder architectuur van Chris Wegerif in de jaren 1916 tot 1920. De voorstellingen betroffen gekleurde landschappen.

Na de plotselinge dood van haar man in 1920 namen de kunstzinnige activiteiten van Agathe Wegerif geleidelijk aan af. Haar laatste omvangrijke werk in Nederland was de uitvoering van wanddecoraties, naar ontwerp van Chris Lebeau, voor het Astatheater in Den Haag. In 1923 exposeerde zij met gebatikte werken in Moskou en twee jaar later zond ze werk in voor de Internationale tentoonstelling van moderne decoratieve en industriële kunst in Parijs. Het werd bekroond met een zilveren medaille. Agathe was vaak ziek en verbleef dan in kuuroorden en sanatoria in het buitenland. Uit de brieven die zij aan haar dochter Aagje schreef, blijkt dat zij zich levensmoe voelde.

Vanaf 1925 verbleef zij in het Franse Clamart in het atelier van de Stijl-kunstenaar Theo van Doesburg, die zij bij een voordracht in Parijs had ontmoet. In Meudon, waar Van Doesburg later een huis bouwde, richtte Agathe Wegerif een ‘atelier voor stofversiering’ in. Vermoedelijk sloten de batikateliers in Apeldoorn rond 1924 hun deuren.

In 1928 vertrok Agathe vanuit Frankrijk weer naar Nederland en ging in Den Haag wonen. Haar werk als sierkunstenares kwam tot een einde. Zij reisde nog wel regelmatig naar het buitenland, zoals naar Frankrijk waar zij logeerde bij de Van Doesburgs. Agathe was beïnvloed door het werk van symbolistische kunstenaars als Johan Thorn Prikker en aanhangers van de Nieuwe Kunst als Chris Lebeau, Cornelis van de Sluys en Chris Wegerif en geïnspireerd door de antroposofische theorieën van de filosoof Rudolf Steiner. De abstract-moderne sfeer die de woonomgeving van de Van Doesburgs kenmerkte, bleek op haar echter een rustgevende werking te hebben. In de jaren ’30 wisselde Agathe haar woonplaatsen Den Haag en Scheveningen regelmatig in voor een verblijf in pensions en kuuroorden in Italië en Oostenrijk. In de oorlogsjaren zocht zij haar intrek in een pension in Laren waar zij in 1944 overleed en begraven werd. Na de oorlog is haar lichaam herbegraven op het kerkhof aan de Soerenseweg in Apeldoorn, naast het graf van haar echtgenoot. Niets uit de rouwadvertentie of op de grafzerk verwijst naar haar verleden als sierkunstenares.

Literatuur

  • C. de Wit, Chris en Agathe Wegerif. Dragers van de Nieuwe Kunst in Apeldoorn, Apeldoorn 1991
  • M. Groot en H. Oosterhof, Handleiding bij de tentoonstelling Chris Wegerif (1859-1920) en Agathe Wegerif-Gravestein (1867-1944). Meubel- textiel- en bouwkunst 1896-1920, Apeldoorn 1995

Bronnen

  • Plakboek met o.a. recensies over het werk van Agathe Wegerif-Gravestein uit de nationale en internationale pers [1900-1923], verzameld door Agathe Wegerif-Gravestein (particuliere collectie)
  • Biografische notities Agathe Wegerif-Gravestein, typoscript [begin jaren ’30] (particuliere collectie)
Hanneke Oosterhof
Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 1, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: drs P.W. van Wissing, drs R.M. Kemperink, dr J.A.E. Kuys en E. Pelzers. Verloren Hilversum, 1998, pagina's 99-102.