Johannes Glover
1759-1828, Landbouwer, Autodidact en Filosoof
Johannes Glover werd te Heteren op 24 juni 1759 gereformeerd gedoopt als derde kind (uit een gezin van zeven) van de landbouwer Jan Glover en Maria Vermeer. Op 1 augustus 1784 trouwde hij te Heteren met de rooms-katholieke Wilhelmina Sanders; zij hadden geen kinderen. Glover overleed te Driel op 14 juli 1828.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/1/-014.jpg
Bidprentje van Johannes Glover (RAG, FA Van Hugenpoth tot Aerdt, inv.nr 4). (foto: RAG, Jeroen Trispel)

In het uiterste oosten van Heteren, vermoedelijk op de kasteelboerderij de Rode Toren werd Johannes Glover op 24 juni 1759 geboren. Zijn vader pachtte deze boerderij in 1771 van de graaf van Bylandt; de pacht werd later overgedragen aan Johannes, totdat de erven Bylandt de boerderij in 1786 verkochten. Johannes bezocht tussen 1765 en 1769 de dorpsschool in Heteren, waar de oude Jacob Swaan al sinds 1712 schoolmeester en koster was. Dat zou zijn enige opleiding worden. Hij blonk vooral in godsdienst uit. Johannes was zeer begaafd, maar van verder leren was geen sprake. Hij moest op de boerderij helpen, zeker toen zijn vader in 1774 overleed. Hij had een buitengewoon sterk geheugen, was zeer leergierig, las en studeerde veel. Een autodidact dus. Hij werd gereformeerd opgevoed, deed belijdenis in de kerk te Heteren op 24 maart 1780. Twee jaar later werd hij er tot diaken benoemd. Of zijn godsdienstige kennis en beleving er debet aan waren, zijn belangstelling voor filosofie, dan wel zijn verkering met een katholiek meisje, feit was dat Glover ruim een half jaar later, op 21 juli 1782, in Huissen, dat niet tot de Republiek behoorde, tot het katholicisme overging. Dit was vanzelfsprekend onverenigbaar met zijn diakenschap van de gereformeerde kerk. Pogingen van de predikant en de kerkeraad hem op andere gedachten te brengen, haalden niets uit. Vlak voor zijn huwelijk, op 1 augustus 1784, werd hij geëxcommuniceerd.

Spoedig na zijn huwelijk met de Drielse Wilhelmina Sanders, vestigden zij zich in Driel op het goed De (Kleine) Nevel, vlakbij het Drielse Veer, bestaande uit een ‘herenhuis, koetshuis, stalling voor paarden en vee, visvijvers, tuin, boomgaard en bouwland, ruim 7 ha groot’. Wilhelmina stamde uit een vermogende, katholieke familie. Glover zelf bezat stukken land in Driel en Heteren. Zijn welstand als vermogend landbouwer blijkt uit het feit dat hij in 1812 in het departement van de Boven-IJssel behoorde tot de 600 hoogstaangeslagenen voor de belasting. Vermoedelijk gold de aanslag voor zijn vermogen en dat van zijn vrouw.

In 1790 werd hij buurmeester van Driel, een jaar later rotmeester aldaar. Omstreeks het eind van 1794 richtte hij te Driel de volkssociëteit onder de zinspreuk ‘Trouw moet blijken’ op, en was in hetzelfde jaar tevens lid geworden van het Arnhemse natuur- en letterkundig genootschap Prodesse Conamur. Niet zozeer vanwege zijn katholieke overtuiging of zijn agrarische activiteiten, veeleer dank zij zijn politieke en bestuurlijke kwaliteiten in het ambts- en later in het provinciaal bestuur, raakte Glover in brede kring bekend. Hij was een vurig pleitbezorger van de vernieuwende impulsen die de Bataafse beweging omstreeks 1795 moest brengen. Hij werd naar verschillende landdagen (1795, 1798) afgevaardigd, was lid van diverse provinciale commissies en ten slotte lid van het eerste, nieuwe provinciale bestuur, dat als het Eerste en Tweede Intermediair Administratief Bestuur (17981799) bekendstaat. Als lid van het ambtsbestuur van Over-Betuwe ontwierp hij samen met de schilder Hendrik Hoogers uit Nijmegen een nieuw zegel voor dit ambt.

Glover zette zich vooral in voor de gelijkheid van godsdienst, met name de verheffing van het katholicisme en uitte zich tegen de bevoorrechte positie van de gereformeerde kerk. Dat blijkt bijvoorbeeld uit zijn Advys en consideratien van de gecommitteerdens ten landdagen uit het ambt Over-Betuwe, op het bericht, van de deputaten der Geldersche sinodus. Nopens de onderscheidene requesten der Roomsch-Katholieke ingezetenen, der provincie Gelderland, aangaande kerken armengoederen (Arnhem 1796). Hij pleitte tevens voor de opheffing van de heerlijkheden. Glover was lid van verschillende provinciale commissies, onder meer van een commissie die opdracht kreeg tot het voorbereiden van de reorganisatie van het bestuur ten plattelande. De leden werden het niet eens over de richting, reden voor Glover om in 1799 op eigen kosten zijn Verdediging van den burger Glover, Lid van het gewezen Intermediair Administratief Bestuur van het voormalig Gewest Gelderland, tegen de beschuldiging van eenige Leden van hetzelve Bestuur, betrekkelijk de reorganisatie der Gemeente-Besturen (Arnhem 1799) te laten drukken en uit te geven. Later, toen hij maire/burgemeester van Heteren werd, kreeg hij zelf te maken met de reorganisatieproblematiek, met name de indeling van Meinerswijk, een gebied gelegen tussen Elden en Driel.

Glover was een prominent inwoner van Driel, geliefd bij het katholieke volksdeel en waarschijnlijk in veel maatschappelijke kwesties om zijn oordeel ook geacht door zijn protestantse plaatsgenoten. Door zijn functies buur- en rotmeester, en vanaf 1792 ook als oppertoezichthouder van de Drielse Rijndijk, had hij veel contact met de bewoners. Tussen 1810 en 1818 was hij burgemeester van de gemeente Heteren, waartoe ook Driel behoorde. Van de overstromingen van de Betuwe in januari 1809 en de reddingacties zijn rapportages van hem in die functie bewaard gebleven.

Voor Prodesse Conamur hield hij verschillende lezingen die hij – waar nodig – verlevendigde met proeven. Zijn letterkundige activiteiten reikten verder dan zijn geboorte- en woonplaats. Een citaat uit zijn Hemelloopkundige Almanak of Tijdwijzer voor ’t Jaar 1795 (Arnhem 1795) als proeve van deze activiteiten: “Ik noemde deze Onweêren weldadig, Gewisselijk: want zonder dezelve zoude onze tegenwoordige Wereld ras in eene onbewoonde woestijn veranderen, door eene als dan besmette lucht, die mensch en beest door aanstekende Ziektens ’t leven bij duizende zouden kosten. —Welke bedorvene lucht op deze wijze door Gods weldadige schikking best gezuivert word, en een verfrischt nieuw leven aan mensch, en beest, en plant, wedergeeft. Ja, de bekende nuttigheden der Onweêren zijn Honderd, en deszelfs onbekenden misschien.” Hij publiceerde onder meer een Tweetal Verhandelingen: I. Proeve ter opsporing van den oorsprong der vreemde delfstoffen en het regenen van steenen; II. Proeve eener geschiedenis der menschheid naar de rede (Harderwijk 1805).

Speciale aandacht verdient zijn filosofisch werk. Voor zover bekend, was Glover de enige Nederlander die in persoonlijk contact stond met de grote Duitse filosoof Immanuel Kant (1724-1804). In 1802 verzocht hij Kant toestemming diens Metafysische Anfangsgründe der Naturwissenschaft in het Nederlands te mogen vertalen. Helaas is daar niets van gekomen, zoals uit Glovers geschriften valt te destilleren. Glover was een pleitbezorger van de kantiaanse wijsbegeerte – kritische filosofie – in Nederland, zoals blijkt uit zijn opstel ‘Het grondbeginzel van zedenlijkheid, volgends Kant, verdedigd’, dat hij in het Magazyn voor de Critische Wysbegeerte in 1802 publiceerde. Daarmee schaarde hij zich achter bekendere kantianen als Johannes Kinker (1764-1845) en de uitgever/redacteur van het Magazyn voor de Critische Wysbegeerte, Paulus van Hemert (1756-1825), die de kritische filosofie als een levende beweging in Nederland omstreeks 1800 gestalte gaven. Tussen een rationalistische stroming, die het geloof tot weten wilde verheffen (Descartes en Spinoza) en een sceptische en fideïstische houding, voor welke tussen geloof en weten een onoverkomelijke tegenstelling bestond, en waarvan bijvoorbeeld Pierre Bayle vertegenwoordiger was, beide 17de-eeuwse extremen, probeerde Kant het sluitstuk te leggen met een nieuwe oplossing. Hij wees onder meer elke geloofsleer af die zich beriep op bovennatuurlijke ingeving, maakte een duidelijk onderscheid tussen de theoretische en praktische rede en trok ten slotte de conclusie dat God geen voorwerp van onderzoek van de theoretische rede was. In verschillende publicaties paste Kant deze principes toe op concrete godsdienstige, zedelijke, juridische en politieke problemen. Kants denken is vooral een reflectie op de situatie van de wijsbegeerte en wetenschap van zijn tijd. Glover begon zijn opstel ‘Het grondbeginzel’ met de vraag waarom hij als ‘ongeleerde’ zo ontvankelijk was voor de kantiaanse denkbeelden. Juist die ongeleerdheid was de reden, zo zei een onbekende ‘voorstander van de nieuwe Wijsbegeerte’; “uw kop is dus ook nooit een pakhuis van veelerleie meeningen der stelzelmaakeren geworden.” Duidelijk een opening waarmee Glover zich op een groter publiek richtte. Vervolgens werkte hij in een soort dispuut met een criticus van Kant de stelling uit dat aan het grondbeginsel van de zedelijkheid een algemene en noodzakelijke wet (namelijk het nut van het algemeen volgens de rede en voortkomend uit ‘zuivere wil’) ten grondslag lag. Uit dit opstel blijkt tevens dat Glover goed op de hoogte was van het toen heersende filosofische debat in Nederland.

Werk (behalve in de tekst genoemde)

  • Hemelloopkundige Almanak of Tijdwijzer voor ’t Jaar 1797, Arnhem 1797
  • Literatuur

    • N.W. Bokhove, Phänomenologie.Ursprung und Entwicklung des Terminus im 18. Jahrhundert, Utrecht 1991, 261
    • NNBW IV, 203
    • W. van de Westeringh, ‘Johannes Glover en de reorganisatie van de plattelandsbesturen in 1798’, in: H.B.N.B. Adam e.a., (red.), Van Gelre naar Gelderland. Aspekten van de overgang van de achttiende naar de negentiende eeuw, Arnhem 1984, 37-57
    • R.M. Wielema, ‘Die erste niederländische Kant-Rezeption 1785-1850’, in: Kant-Studien 79 (1988), nr 4, 460
    • R.C.M. Wientjes, Een heerlijkheid in de bocht. Kaartboek van de polder Meinerswijk bij Arnhem, Zwolle 1995, 22-23
    • P.W. van Wissing (eindred.), De eerste volksvertegenwoordigers van Gelderland in 1795, Amsterdam 1996, 118-121

    Bronnen

    • RAG, Bataafs Frans Archief, inv.nrs 4638, 5813; ORA Overbetuwe, inv.nrs 373-374, 485; Memories van successie, kantoor Elst, deel 23 (1831), fol. 380
    • Polderdistrict Betuwe te Elst, Archief Over-Betuwe, onder meer inv.nrs 149, 200, 532, 937, 1622, 2106 en 2550
    W. van de Westeringh
    Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 1, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: drs P.W. van Wissing, drs R.M. Kemperink, dr J.A.E. Kuys en E. Pelzers. Verloren Hilversum, 1998, pagina's 44-46.