Werner Gelmerszoon Werrenberg (Wirrenberg) van Deventer
vóór 1318-1367, Geestelijke, Openbaar notaris en Kanunnik
Werner Gelmerszoon is vóór 1318 en hoogstwaarschijnlijk in Deventer geboren. Hij overleed op 25 oktober 1367 en werd in de Sint-Lebuïnuskerk te Deventer begraven. Zijn vader heette Gelmer Wernerszoon; de naam van zijn moeder is onbekend.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/1/-040.jpg
Eigenhandige ondertekening van een akte door Werner Gelmerszoon van Deventer en zijn notarissignet, 14 februari 1353. (Gemeentearchief Deventer, Archief van het kapittel van Sint Lebuïnus te Deventer, inv.nr. 83)

Over de vroegste levensjaren van Werner valt eigenlijk niets met zekerheid te zeggen. Hij moet haast wel aan de kapittelschool van de Sint-Lebuïnus voor het eerst met het onderwijs kennisgemaakt hebben, maar van een vervolgopleiding aan een universiteit is het niet gekomen. Het is zelfs maar de vraag of zijn ouders van het begin af aan voor hem een loopbaan als geestelijke in gedachten hadden, want in 1324 werd hij samen met zijn oudere broer Hademan lid van het prestigieuze Deventer koopmansgilde. In 1330 trad ook hun jongere broer Rudolf toe. Nu was het niet zo dat dit gilde alleen voor handelaren openstond. Ook geestelijken, waaronder zeker dertien kanunniken of kapelaans van de Sint-Lebuïnus, hebben in de loop der tijd deel van de broederschap uitgemaakt. Een geestelijke status sloot in de praktijk het handeldrijven niet uit; vaak genoten kanunniken vrijstelling van stedelijke accijnzen en andere heffingen, wat de winstverwachtingen alleen maar kon verhogen.

Toch was zijn vaderstad Deventer niet de plaats waar Werner in eerste instantie carrière maakte, zijn toekomstperspectieven leken immers aanvankelijk aan het Gelderse hof te liggen. Zo verwonderlijk is dat nu ook weer niet. Salland, en daarmee de stad Deventer, was in 1336 immers door de bisschop van Utrecht aan de graaf van Gelre in onderpand gegeven als zekerheidsstelling voor een grote geldlening. De aanwezigheid van Werner in dienst van de inmiddels van graaf tot hertog bevorderde Gelderse landsheer kan echter pas vanaf het begin van 1342 met zekerheid aangetoond worden. Nadat hij op maandag 17 november 1343 in Nijmegen voor het laatst rekenschap van zijn inkomsten en uitgaven had afgelegd, was zijn rol aan de top van het ‘ambtelijk apparaat’ van Gelre alweer voorgoed uitgespeeld. Toch kan hij al jaren vóór 1342 in dienst van graaf of hertog gekomen zijn, maar daarvoor is tot nu toe geen bewijs te leveren.

Wanneer hij als zodanig voor het eerst voor het voetlicht treedt, blijkt direct dat hij iets met het grote geld van doen had en dat hij voortdurend op reis was. Op 13 januari 1342 bevond hij zich bijvoorbeeld in Brugge, samen met de proost van Arnhem (Johan Moliart, toen de belangrijkste politieke figuur in het hertogdom). In die tijd was Werner al geestelijke van het bisdom Utrecht en op keizerlijk gezag openbaar notaris. Hij verbleef met zijn superieur Moliart in Brugge vanwege de achterstallige betaling van de eerste termijn van een gigantische schuld van de koning van Engeland aan de hertog van Gelre. Veertigduizend gouden Florentijnse florijnen hadden al Kerstmis 1341 betaald moeten zijn. Vijfendertigduizend florijnen zouden betaald worden uit de opbrengst van de wol van de schapen die in mei 1342 geschoren werden in de graafschappen Lincoln en Nottingham. Een deel van de wol was de koning van Engeland door zijn onderdanen als bede toegezegd. Dit gedeelte moest nu door een afgezant van de hertog van Gelre ter plekke verzameld en naar Vlaanderen getransporteerd worden. Daar zou de wol verkocht worden en uit de opbrengst wilde de Engelse koning de tweede betalingstermijn voldoen. De hele exercitie moest op het feest van Sint-Jan (24 juni 1342) achter de rug zijn. Maar in april 1343 toog Werner van Deventer vanwege deze wol nogmaals naar Brugge: “Op Pasen (13 april 1343), na het eten, zond mijn heer mij van Nijenklooster (bij Goch) naar Brugge, naar Johan en Hildebrand Zuderman en naar de meier (beheerder) van de Engelse wolstapel om geld. En ik was daar in Brugge bijna tweeëneenhalve week om de komst van Hildebrand uit Engeland af te wachten en verteerde op de heen- en terugweg en gedurende mijn verblijf aldaar, en ook nog aan de huur van paarden, omdat mijn eigen paard ziek geworden was, veertien pond en zestien penningen.” Pas op 23 april ontving Werner van de Zudermans, rijke kooplieden uit Dortmund die de wol meteen opkochten, een fiks bedrag dat in mindering gebracht werd op de schuld van de Engelse koning.

Deze episode is typerend voor de taak van Werner van Deventer. Hij was aan het hof van Gelre verantwoordelijk voor de betaling van de kleine en grote uitgaven die niet onder de dagelijks terugkerende bestedingen gerekend konden worden. Als een soort betaalmeester (de functie van Werner was voor die tijd zo nieuw dat er toen nog geen aparte benaming voor bestond) ging hij met de hertog mee naar Brussel, Keulen en Aken. En als er dan niet voldoende klinkende munt voor deze buitengewone uitgaven bij de hand was, werd hij erop uitgestuurd, naar de tol van Lobith, maar desnoods ook naar Brugge, om contant geld te regelen.

Toen Werners rol aan het Gelderse hof uitgespeeld was ging hij terug naar Deventer. Hier wist hij snel een plaats te bemachtigen in het kapittel van de Sint-Lebuïnuskerk: de Dom van het Oversticht. Op 6 februari 1344 – nog geen jaar na zijn afrekening met de hertog – wordt hij namelijk al onder de kanunniken van die kerk genoemd. Binnen het kapittel oefende hij het ambt van thesaurier uit: koster en bewaarder van de kerkschat. Dit thesauriersambt had hij te danken aan Jan van Arkel, de nieuwe bisschop van Utrecht. Deze moet erg blij zijn geweest met Werner van Deventer, een internationaal monetair expert en bovendien nog uitstekend op de hoogte van de financiële situatie in het hertogdom Gelre. En Werners vakkennis zal er wel toe bijgedragen hebben dat de Utrechtse bisschop al in januari 1346 een begin kon maken met de aflossing van de schuld waarvoor het Oversticht aan de hertog van Gelre verpand was.

Van het verdere leven van Werner van Deventer is weinig bekend. In 1351 ruilde hij het pastoorsambt van Nieuwstadt, dat waarschijnlijk nog uit zijn Gelderse periode dateerde, tegen dat van Warnsveld. Zijn overlijden, in 1367, is opgetekend in de kalender van de Sint-Lebuïnus op de feestdag van de martelaren Crispinus en Crispianus (25 oktober).

Literatuur

  • G. Dumbar, Het kerkelyk en wereltlyk Deventer I, Deventer 1732
  • Bronnen

    Gedrukte bronnen
    • G. Brom (ed.), Bullarium Trajectense: Romanorum Pontificum diplomata quotquot olim usque ad Urbanum Papam VI (an.1378) in veterem Episcopatum Trajectensem destinata reperiuntur, 2 delen, Hagae Comitis 1891-1896
    • I.A. Nijhoff (ed.), Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Gelderland door onuitgegevene oorkonden opgehelderd en bevestigd I, Arnhem 1830
    • H.R. van Ommeren (ed.), De koopmansgilderol van Deventer, 1249-1387, ’s-Gravenhage 1978
    • R.R. Post (ed.), Supplieken gericht aan de pausen Clemens VI, Innocentius VI en Urbanus V, 1342-1366, ’s-Gravenhage 1937
    Archivalia
    • RAG, Hertogelijk Archief, inv.nr. 207, fol. 5v, 31v; Hertogelijk Archief, Charterverzameling, nr. 651
    • GA Deventer, Archief van het kapittel van Sint-Lebuïnus, inv.nr 45, regest 539
    R.C.M.Wientjes
    Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 1, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: drs P.W. van Wissing, drs R.M. Kemperink, dr J.A.E. Kuys en E. Pelzers. Verloren Hilversum, 1998, pagina's 102-103.