David Gosker
1879-1945, Wethouder en Verzetsman
David Gosker werd op 25 februari 1879 in Nieuwerkerk aan den IJssel geboren. Hij was het vierde kind van de winkelier-tuinman Johannis Gosker -Nederlands Hervormd- , die hertrouwd was met Johanna Maria Le Feber, dienstbode van beroep. Op 28 juni 1906 trad hij in het huwelijk met Trijntje Blijlevens, die op 2 juli 1885 te Woerden was geboren. Het echtpaar had vijf kinderen. Op 12 april 1945 werd Gosker door de Duitsers geëxecuteerd.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/2/-010.jpg
Wethouder David Gosker. Detail van een foto van het Apeldoornse college van B&W in 1928 in R.M. Kemperink e.a. (red.),

Op 3 juni 1918 vestigde David Gosker zich met zijn gezin vanuit Dordrecht in Apeldoorn en begon daar een fruitwinkel aan de Hoofdstraat. Enkele jaren daarna deed hij zijn intrede in de plaatselijke politiek. Als lijsttrekker van de Anti-Revolutionaire Partij werd Gosker bij de gemeenteraadsverkiezing van 21 mei 1923 in de gemeenteraad gekozen. De raad had na de uitbreiding van 25 naar 29 zetels en door het verlies van de socialisten weer een rechtse meerderheid gekregen. Op 4 september vond de installatie van de nieuwe raad plaats en werd Gosker met 15 van de 29 stemmen tot wethouder gekozen. In de vergadering van Burgemeester en Wethouders op 6 september 1923 werden de wethoudersportefeuilles verdeeld en kreeg Gosker de portefeuille van sociale zaken toebedeeld, inclusief keuringsdienst en armwezen.

Vrijwel onmiddellijk na zijn benoeming tot wethouder besloot Gosker de rijksaanpak van het werkloosheidsprobleem over te nemen. Hij volgde daarmee de lijn van zijn partijgenoot Colijn die minister van financiën was. Hiermee week Gosker af van de lijn die zijn SDAP-voorganger K. van Trigt volgde en die – zoals hij dat zelf stelde – dankzij een anti-linkse actie niet als wethouder herkozen was. Gosker deed dat, omdat tijdens het bewind van zijn voorganger de gemeentelijke kosten voor de werkloosheidsbestrijding zeer sterk waren toegenomen: van bijna 78.000 gulden in 1919 tot ruim 600.000 gulden in 1923. Gosker was van mening dat men bij armoede als gevolg van werkloosheid in eerste instantie voor zichzelf moest zorgen. Men diende zich via de vakorganisatie te verzekeren tegen werkloosheid of men moest de hulp van familie en vrienden inroepen. Als dat geen resultaat had, kon men alsnog een beroep doen op de diaconie of het armbestuur van de kerk waarbij men was aangesloten. Pas als die niet konden of wilden helpen – of wanneer men niet bij een kerkgenootschap was aangesloten – kon men zich wenden tot de gemeente en met name tot het gemeentelijk armbestuur.

Materiële hulp was naar Goskers mening een gunst, een vorm van goedheid van het collectief waar men bij hoorde. Het was geen recht. Tegenover deze gunst, zo stelde Gosker enkele jaren later, hoorde een contraprestatie te staan. De werkverschaffing was zo’n vorm van contraprestatie. Via de gemeentelijke arbeidsbeurs werd de werkloze arbeider tewerkgesteld bij de werkverschaffing. Daarnaast kon men de werkbereidheid van de werkloze testen, hem werken van blijvend nut laten verrichten en kon er op de gemeentelijke uitkeringen bespaard worden. Omdat de kosten van de werkloosheidsbestrijding inclusief die van de werkverschaffing sterk waren toegenomen, ging Gosker over tot kostenbesparende maatregelen. Door de toelatingseisen tot de werkverschaffing te verscherpen, de periode dat men in de werkverschaffing kon zijn te verkorten, de lonen te verlagen en te besluiten om de werkverschaffing op termijn af te schaffen, drong Gosker de kosten van de werkloosheidsbestrijding behoorlijk terug. De werkloze werd zodoende wel weer een ‘armlastige’. Reeds in 1924 zag Gosker zich gedwongen, mede als gevolg van de vele protesten en demonstraties, vrijwel alle maatregelen terug te draaien. Burgerlijk armbestuur en kerkelijke armenzorg konden het niet aan. De werkverschaffing ‘oude stijl’ werd zelfs in beperkte mate weer ingevoerd met projecten als de ontginning van het natuurgebied de Loenermark, wegenaanleg en werklozenuitleen aan derden. Eind 1924 daalde het aantal werklozen vooral als gevolg van een sociaal-economische opbloei. Vanaf einde 1929 echter steeg het werkloosheidspercentage weer sterk: van 3,8% in 1929 tot 11% in 1937. Gosker nam als gevolg van die sterk toegenomen werkloosheid werkstimulerende maatregelen, zoals de aanleg van de grote vijver in park Berg en Bos, het vervangen van oude rioleringen, de overkluizing van de Grift en de crisissteun aan de landbouw. Dankzij een aantal overheidsmaatregelen werd Apeldoorn in 1935 een armlastige gemeente waardoor de gemeente alle financiële reserves moest aanspreken en de voorwaarden voor geldelijke steun aan werklozen aangescherpt werden. In navolging van enkele grote steden pakte Apeldoorn de werkloosheid onder jongeren progressief aan middels een programma dat uit cursussen en jeugdopbouwprojecten bestond tot ‘educatieve heffing’ van werkloze jongeren. In 1937 stelde Apeldoorn de commissie Crisissteun Middenstand in. Dit betekende dat de gemeente krediet verleende aan als goed bekend staande middenstanders. Het aantal winkels nam daardoor weliswaar toe, maar bleef overigens achter bij dat van Deventer en Zutphen. In de laatste jaren tot het begin van de Tweede Wereldoorlog veranderde het Apeldoornse sociaal-politieke beleid onder leiding van David Gosker nagenoeg niet.

Na de Duitse inval in mei 1940 mocht de gemeenteraad blijven functioneren. Op 1 september 1941 werd deze door de bezetter opgeheven. In feite was de raad sedert het begin van de oorlog louter democratische schijn: de bezetter legde het gemeentebestuur gewoon zijn wil op. Burgemeester Quarles van Ufford was al in de eerste maand van de bezetting afgezet. Gosker stond als loco-burgemeester voor een moeilijke taak, te meer omdat hij ook in zijn directe bestuurlijke omgeving te maken kreeg met duidelijke vormen van collaboratie. Toen de wethouders in toenemende mate – zoals Gosker dat zelf uitdrukte – gedeclassificeerd werden tot “uitvoeringsambtenaren van de Duitse bezetter volgens het Führerprincipe”, nam hij ontslag en vanaf juli 1941 leefde hij een ‘teruggetrokken’ leven.

In werkelijkheid was hij echter zeer actief in het plaatselijk verzet. Hij had veelvuldig contact met vrijwel iedere leider van de verschillende verzetsgroepen in Apeldoorn. Verder was hij rechtstreeks betrokken bij de lokale Orde Dienst en bij de Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers. In verzetskringen was hij om zijn onwrikbare vastheid van geest vooral bekend als de vraagbaak voor velen die aan het verzet deelnamen en werd hij – later – als dé personificatie van het principiële verzet tegen de Duitse bezetter gezien. In januari 1945 vaardigde de chef van de Duitse Sicherheitsdienst K.G.E. Schöngart het bevel uit om ingeval van “Alarmstufe drohenden Ortskampfes”, alle gevangen genomen verzetslieden die als Todeskandidaten beschouwd werden, te executeren. In de vroege ochtend van Paaszondag 1 april 1945 werden David Gosker, zijn zus Rie en zijn zoon Johannis door de Duitsers gearresteerd. Tezamen met veertien andere verzetslieden uit Apeldoorn werden hij en zijn zoon Johannis standrechtelijk en in het geheim, zonder arts en zonder bevelvoerend Duits officier, in het Kruisjesdal te Hoog-Soeren op 12 april 1945 geëxecuteerd. Eind mei werd de executieplaats bij toeval tijdens boswerkzaamheden ontdekt. Enkele dagen later werden de geëxecuteerde verzetslieden op het kerkhof Heidehof te Ugchelen begraven.

Op 7 november 1945 werd David Gosker door burgemeester Quarles van Ufford officieel in de gemeenteraad herdacht met de woorden: “Ik denk aan David Gosker die vlak voor de bevrijding van Apeldoorn vermoord werd. Hij heeft welhaast een kwart eeuw onze gemeente gediend met alle krachten en gaven waarmee hij zo rijkelijk was toegerust. Een onvermoeid werker was hij, een geharnast strijder, maar het allermeest een man die begeerde te leven uit zijn Godsgeloof en die getrouw was aan de hem heilige beginselen tot aan de dood toe. Zijn markante persoonlijkheid heeft haar stempel gedrukt op menig stuk der gemeentelijke bemoeienissen gedurende de laatste vijfentwintig jaar. Ere zij de nagedachtenis van de locoburgemeester Gosker, verzetsman zonder vrees, die zijn leven veil heeft gehad in de strijd om de bevrijding van ons vaderland”.

Literatuur

  • J.W. Kuiling, ‘Dan hoef U Edelachtbare niet te vragen hoe het dan komt dat wij uit de kleeren zijn geraakt’. Werkverschaffing in Apeldoorn 1919-1925, onuitgegeven MO-scriptie, Noordelijke Leergangen, Zwolle 1988
  • J. de Mol, ‘Economische en sociale ontwikkelingen’, in: R.M. Kemperink, C.J.C.W.H. Arnold, M.A.M. Franken en J. de Mol (red.), Geschiedenis van Apeldoorn, Zutphen 1993, 189-212
  • H. Mulder, Het Apeldoorns Verzet 1940-1945, onuitgegeven bijvakscriptie Geschiedenis, Rijksuniversiteit Utrecht 1971
  • P. de Rooy, Werklozenzorg en werkloosheidsbestrijding 1917-1940, Amsterdam 1979

Bronnen

  • GA Apeldoorn, Notulen vergaderingen Burgemeester en Wethouders Gemeente Apeldoorn
  • GA Apeldoorn, Notulen vergaderingen Gemeenteraad Apeldoorn
  • GA Apeldoorn, Archiefmap ‘Binnenlandse Strijdkrachten’
  • Nieuwe Apeldoornsche Courant.
  • Gosker, ‘Werkverschaffing’, in: D. Gosker en T. de Jong (red.), Apeldoorn, Apeldoorn 1934, 28-29
J.M.A.E. Janss
Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 2, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: dr J.A.E. Kuys (eindredactie), drs R.M. Kemperink, E. Pelzers en drs P.W. van Wissing. Verloren Hilversum, 2000, pagina's 36-38.