Gerard Kam
1836-1922, Staalhandelaar en Verzamelaar
Gerard Marius Kam werd op 29 juni 1836 geboren in Oud-Alblas. Hij was een zoon van de Nederlands Hervormde predikant Joannes J. Kam (1797-1889) en Cornelia M.M. van Overveld (1807-1869).Van 1863 tot 1888 was hij gehuwd met Maria Kluit (1841-1916), in 1889 trouwde hij met Johanna Hoekstra (1853-1934). Beide huwelijken bleven kinderloos. Gerard Kam overleed op 27 december 1922 in Nijmegen.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/2/-014.jpg
G.M. Kam temidden van zijn collectie (foto: Museum Het Valkhof, Nijmegen)

Gerard Kam geniet vooral bekendheid als stichter van het Rijksmuseum G.M. Kam in Nijmegen. Daarin bracht hij in 1922 de archeologische verzameling onder, die hij vanaf 1900 had opgebouwd. De laatste 22 jaar van zijn leven heeft hij voor een belangrijk deel gewijd aan de zorg voor deze collectie. Daarvóór was hij werkzaam in de Rotterdamse scheepsbouw en staalhandel en was hij actief in de Rotterdamse gemeenteraad.

Na zijn gymnasium-opleiding in Dordrecht kwam Gerard Kam omstreeks 1855 in dienst bij de scheepswerf van de gebroeders Smit in Slikkerveer. Nadat hij eerder al voor zijn werkgever staal had ingekocht in Engeland, besloot hij in 1869 met twee jongere broers een eigen onderneming op te richten in Rotterdam: de ijzer- en staalhandel Gebroeders Kam. Hij woonde toen al enige tijd in Delfshaven, waar zijn vader ruim 30 jaar gemeenteraadslid en wethouder is geweest. Als ondernemer had Kam veel oog voor de economische groeimogelijkheden van Rotterdam en de Rotterdamse haven. Hij was daarom een overtuigd voorstander van een vereniging van de gemeente Delfshaven met Rotterdam en publiceerde hierover in 1884 en 1885 twee brochures. Toen zijn doel in 1886 werd verwezenlijkt, werd hij lid van de nieuwe Rotterdamse gemeenteraad. In die functie ijverde hij van 1886 tot 1897 voor een verdere uitbreiding van de haven.

In 1897 trok Gerard Kam zich terug uit het zakenleven en uit de gemeentepolitiek. Hij was in 1889 voor de tweede keer getrouwd, nadat zijn eerste huwelijk een jaar tevoren in een scheiding was geëindigd. Vanwege ziekte van zijn tweede vrouw besloot hij Rotterdam te verlaten en zich in Nijmegen te vestigen, waar hij een villa met koetshuis betrok aan de zuidzijde van de Berg en Dalseweg. De terreinen aan de noordkant, direct tegenover zijn villa, waren toen nog grotendeels onbebouwd en vormden een ware archeologische schatkamer. Hier lagen twee Romeinse begraafplaatsen met enkele duizenden graven uit de 1ste en 4de eeuw. Toen dit gebied vanaf het eind van de 19de eeuw in snel tempo werd bebouwd, kwamen voortdurend potten, glaswerk, sieraden en andere voorwerpen tevoorschijn, die aan de doden waren meegegeven in het graf. De bouwvakkers maakten de vondsten meestal meteen te gelde door ze te verkopen aan handelaren en verzamelaars. Nadat Gerard Kam in 1900 voor het eerst vier potten had gekocht, werd hij al snel hun belangrijkste klant en groeide het verzamelen van oudheden uit tot zijn voornaamste passie. Hij kocht niet alleen van handelaren of rechtstreeks van de arbeiders, hij liet ook terreinen uitgraven die hij voor dat doel pachtte of aankocht. In enkele jaren tijd bracht hij een grote collectie bijeen, voornamelijk van Romeinse grafvondsten. Daarnaast verzamelde hij voorwerpen uit de prehistorie en uit latere tijd, waaronder laat- en postmiddeleeuws aardewerk uit het Rijnland.

In 1903 liet Kam de zolder van het koetshuis achter zijn villa verbouwen tot expositieruimte, waar hij zijn collectie uitstalde op schappen langs de muren en in vitrines. Vanaf dat moment trad hij ook met zijn ‘museum’ naar buiten en liet hij er bezoekers toe. In 1904 nam hij bovendien het besluit de verzameling na zijn dood aan het rijk te vermaken en op 4 februari 1905 tekende hij daartoe een schenkingsakte. Op dat moment zag hij voor zijn collectie twee mogelijke, toekomstige bestemmingen: opname als rijksbezit in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden of als bruikleen van het rijk in een nieuw te bouwen gemeentemuseum in Nijmegen. Terwijl hij in de jaren daarna in zijn koetshuis het ‘Museum Kam’ bleef exploiteren en uitbreiden, ontwikkelde hij langzaam andere ideeën over de toekomst van de verzameling en begon hij te overwegen zelf een nieuw museum te stichten. Hij raakte er steeds meer van overtuigd dat de collectie in Nijmegen moest blijven en wilde er bovendien voor zorgen dat ze ook na zijn dood in volle omvang en als één geheel zou worden getoond, zoals in het koetshuis gebeurde. De plannen kregen pas na de Eerste Wereldoorlog definitief gestalte. Op 25 juni 1919 ondertekende hij een nieuwe schenkingsakte. Mét de verzameling, inmiddels uitgegroeid tot ongeveer 15.000 voorwerpen, schonk hij aan het rijk nu ook een museum, dat hij op eigen kosten en niet ver van zijn villa liet bouwen naar een ontwerp van de Nijmeegse architect Oscar Leeuw. Op 17 mei 1922 werd het Rijksmuseum G.M. Kam geopend. De stichter overleed nog aan het eind van datzelfde jaar.

Om zich in de achtergronden van zijn collectie te verdiepen maakte Gerard Kam diverse studiereizen en bezocht hij een groot aantal musea in Nederland, Duitsland en Zwitserland. In 1908 en 1911 reisde hij naar Italië om er de antieke overblijfselen en grote musea van Rome, Napels en Pompeii te bezichtigen. Vanaf 1904 sloot hij zich aan bij een lange reeks historische en oudheidkundige verenigingen in Nederland en Duitsland. In 1906 werd hij lid van de Commissie ter verzekering eener goede bewaring van Gedenkstukken van Geschiedenis en Kunst te Nijmegen, die het gemeentemuseum beheerde. Hij kwam bovendien al snel in contact met vooraanstaande geleerden in binnen- en buitenland, vooral nadat in wetenschappelijke publicaties was gewezen op de omvang en betekenis van zijn verzameling. Toch lijkt hij nauwelijks een eigen deskundigheid te hebben ontwikkeld en heeft hij maar twee korte artikelen gepubliceerd over voorwerpen uit zijn collectie. De registratie ervan liet hij over aan anderen en bij zijn overlijden waren aanzienlijke onderdelen van de verzameling niet of slechts heel gebrekkig gedocumenteerd. Zelf heeft hij vrijwel geen aantekeningen nagelaten.

De betekenis van Gerard Kam als verzamelaar is tweeledig. In de eerste plaats heeft hij zich hoofdzakelijk toegelegd op de archeologie van Nijmegen en omstreken en zo een samenhangende collectie voorwerpen bijeengebracht met een hoge informatiewaarde. Door de opening van een particulier museum in zijn koetshuis en later door de stichting van het Rijksmuseum G.M. Kam heeft hij bovendien de archeologie in Nijmegen een heel eigen gezicht gegeven en nadrukkelijk aandacht gevraagd voor met name de Romeinse oudheden van zijn woonplaats. Het Museum Kam raakte bij granaatbeschietingen in 1944 zwaar beschadigd en bleef tot 1951 gesloten. In 1987 werd het door het rijk overgedragen aan de provincie Gelderland en in 1998 ging het met het Nijmeegs Museum Commanderie van Sint-Jan op in een nieuwe organisatie: Museum Het Valkhof, kunst en archeologie. Op 19 april van dat jaar sloot het Museum Kam de deuren voor het publiek. De collectie wordt vanaf 14 september 1999 getoond in Museum Het Valkhof. Het oude museumgebouw kreeg een nieuwe functie als Gelders Archeologisch Centrum G.M. Kam.

Literatuur

  • M.A. Evelein, ‘Levensbericht van G.M. Kam’, in: Levensberichten van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden 1923-1924, 3-7
  • P. Stuart, ‘Het dilemma van G.M. Kam: Leiden of Nijmegen’, in: Numaga 32 (1985), 5-11
  • L.J.F. Swinkels, Een prachtvol exemplaar. Vijfenzeventig jaar Museum G.M. Kam 1922-1997, Nijmegen 1997
  • W.J. Pantus en L. Swinkels, ‘Een stenige weg. De wisselvallige betrekkingen tussen het Museum Kam en de gemeente Nijmegen. Een terugblik’, in: Jaarboek Numaga 44 (1997), 725
L.J.F. Swinkels
Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 2, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: dr J.A.E. Kuys (eindredactie), drs R.M. Kemperink, E. Pelzers en drs P.W. van Wissing. Verloren Hilversum, 2000, pagina's 46-48.