Isaac Anne Nijhoff
1795-1863, Boekhandelaar-uitgever, Archivaris en Geschiedkundig publicist
In het huis ‘De Crabbe’ in de Bakkerstraat te Arnhem werd Isaac Anne Nijhoff op 26 juli 1795 geboren en in datzelfde huis zou hij op 20 juni 1863 komen te overlijden. Hij was de zoon van boekhandelaar-uitgever-drukker Paulus Nijhoff (1756-1832) en diens tweede vrouw (sinds 1792) Maria Sophia Nijhoff-Brouwer (1761-1827); een zestien jaar oudere halfbroer van Isaac Anne was Jacob Louis Nijhoff (1779-1844), die als predikant onder meer te Oosterbeek en te Gouda stond. Op 17 december 1817 trad Isaac Anne Nijhoff in het huwelijk met Martina Cornelia Houtkamp (1795-1874). Zij was de oudere zuster van Hendrina Hermina Houtkamp (1796-1873) die op 9 juni 1815 was gehuwd met Mr. Louis Nijhoff (1790-1837), een oudere neef van Isaac Anne Nijhoff. Uit het huwelijk van Isaac Anne Nijhoff en Martina Cornelia Houtkamp zouden negen kinderen worden geboren (zes dochters en drie zonen), van wie alleen de jongste zoon Martinus Nijhoff (1826-1894) deze tak van het geslacht Nijhoff in de mannelijke lijn zou voortzetten: hij werd de grondlegger van het naar hem genoemde Haagse uitgevershuis Martinus Nijhoff.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/2/-027.jpg
Isaac Anne Nijhoff (foto: Universiteitsbibliotheek Nijmegen)

In 1809 ging de jonge Isaac Anne op studie bij Nicolaas Lobry (1766-1818) te Gorinchem. Deze uit Zutphen afkomstige dominee was een huisvriend van de familie Nijhoff. Hij had steeds enkele leerlingen in huis die hij particulier onderricht bood. Ook Isaac Anne Nijhoff ontving bij hem particulier onderwijs, in een respectabel aantal vakken: klassieke talen en beginselen der wijsbegeerte; voorts wiskunde (“mathesis”) en drie moderne talen (Frans, Duits en Engels). Toen dominee Lobry in 1810 naar Leeuwarden beroepen werd, verhuisde Isaac Anne met het gezin Lobry mee. In 1812 werd zijn vorming als afgerond beschouwd en keerde hij, “met meer dan noodzakelijke kundigheden toegerust”, terug in het ouderlijk huis te Arnhem. Hier vond hij een dagtaak in de boekhandel van zijn vader: hij hielp er het al in 1733 door zijn grootvader Jacob Nijhoff (1723-1792) opgezette bedrijf voortzetten. Als jong boekhandelaar en uitgever nam hij ook deel “aan allerlei nuttige inrigtingen” binnen de stedelijke samenleving van die tijd en als lid van het genootschap ‘Prodesse Conamur’ (sinds 1813) hield hij tal van voordrachten over uiteenlopende onderwerpen. Sinds 1816 ging hij ook allerlei bijdragen en boekbesprekingen publiceren in tijdschriften als het Letterlievend Maandschrift, de Vaderlandsche Letteroefeningen, de Recensent, ook der Recensenten, de Letterbode en later de Spectator. Nauwelijks 21 jaar oud, werd hij uitgenodigd om les te gaan geven aan de Latijnse school te Arnhem. Voor de vakken wiskunde en aardrijkskunde schreef en vertaalde hij in 1816 enkele schoolboeken. Maar zijn eigenlijke roeping lag niet bij het onderwijs, maar bij de boekhandel, de uitgeverij en zeker ook bij de historische studie.

Drie gebeurtenissen in 1817 hebben de verdere levensgang van Is. An. Nijhoff bepaald. In dat jaar werd hij officieel deelgenoot in de zaak van zijn vader, die tot 1831 de naam van Paulus Nijhoff en Zoon zou blijven dragen. Van 1831 tot 1853 was de Arnhemse boekhandel-uitgeverij vernoemd naar I.A. Nijhoff en toen vervolgens per 1 januari 1853 ook zoon Paulus Nijhoff (1821-1867) in deze firma ging participeren, onderging de firmanaam opnieuw een wijziging: Is. An. Nijhoff en Zoon. Als boekhandelaar en uitgever zou Is. An. Nijhoff ook een vooraanstaande rol (onder meer van voorzitter) gaan spelen in de in 1817 opgerichte ‘Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels’. Eveneens in 1817 (bij Koninklijk Besluit van 10 juli 1817) werd Nijhoff tegen een “bezoldiging van f. 500 ’s-jaars” benoemd tot opzichter van het ernstig in ongerede geraakt provinciaal archief te Arnhem. Op grond van deze aanstelling zou hij de eerste provinciale archivaris van Nederland worden. Zijn reputatie van archivaris en geschiedvorser zou overigens ook buiten Gelderland gaan doorklinken. Nog in hetzelfde jaar trad hij in het huwelijk met Martina Cornelia Houtkamp.

Als hoofdtrek van de boekhandelaar-uitgever, archivaris-geschiedschrijver Is. An. Nijhoff wordt in een van de kort na zijn dood verschenen herdenkingen de “onvermoeide arbeidzaamheid” genoemd. Deze tomeloze werklust ging gepaard met ongeveinsde liefde voor de natuur en ontvankelijkheid voor natuurschoon; de tijdens allerlei wandelingen en excursies opgedane indrukken van de schitterende, arcadische omgeving van Arnhem vonden hun neerslag in gepubliceerde en (sinds 1820) liefst viermaal herdrukte Wandelingen en beschrijvingen van een (sinds 1820 tweemaal herdrukt) Geldersch Arkadia, waarin de auteur de lezer laat delen in de geneugten van door de natuur geboden schoonheid.

Ofschoon in wezen autodidact, kon Is. An. Nijhoff zich allengs in al zijn hoedanigheden professioneel gaan bewijzen. Als archivaris stonden hem twee doelstellingen voor ogen: allereerst ten dienste van de provinciale administratie de oude documenten te traceren, te ordenen om deze als eigendomsbewijzen en als financiële bescheiden voor het administratief beheer raadpleegbaar te maken; voorts diezelfde archivalia als authentiek bewijsmateriaal zo verantwoord mogelijk toegankelijk te maken ten behoeve van een wetenschappelijk beoefende geschiedvorsing en geschiedschrijving. Want in de in 1829 bij ministerieel besluit afgekondigde openstelling van overheidsarchieven op landelijk, provinciaal en stedelijk niveau zag Nijhoff een welkome maatregel die hem persoonlijk verplichtte het zijne bij te dragen om die archieven, als onweerlegbare getuigen van weleer, “te ontsluiten, aan een naauwkeurig onderzoek te onderwerpen en tot opbouwing of uitbreiding der geschiedenis openbaar te maken”. Daartoe hanteerde hij bij het inventariseren archivistische beginselen, die in elk geval sinds 1898, met het verschijnen van de door S. Muller Fz., J.A. Feith en R. Fruin Th. Az. samengestelde Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven (Groningen 1898), beslist niet meer in praktijk mogen worden gebracht. Maar in zijn tijd had Nijhoff nauwelijks oog voor het zogeheten ‘structuurbeginsel’ van archieven en voor het ‘herkomstbeginsel’ van archivalia; voor hem golden nog als een alfa en omega van de archivistiek het strikt chronologisch rangschikken (een ‘rekenkundige ordening van de charters’) en het beredeneerd in een ‘Algemeen Register’ alfabetisch beschrijven en rubriceren van de archivalia. Al hebben deze archivistische beginselen dan inmiddels voorgoed afgedaan, zijn opvolgers als Th.H.F. van Riemsdijk (al in 1877), A.H. Martens van Sevenhoven (in 1925) en P.J. Meij (nog in 1963) hebben vastgesteld dat Is. An. Nijhoff als archivaris in de provincie Gelderland onmiskenbaar pionierswerk heeft verricht.

Al in 1826 deed Is. An. Nijhoff zich als gezaghebbend auteur kennen. Drie jaar tevoren had minister A.R. Falck de Gelderse Commissie van Landbouw gemachtigd Nijhoff het inmiddels goeddeels bijeengebrachte materiaal voor een statistieke beschrijving van Gelderland te laten bewerken tot een heuse uitgave. Temidden van talrijke andere dagelijkse verplichtingen schreef en redigeerde Nijhoff de tekst van deze toen onder auspiciën van de Commissie van Landbouw anoniem verschenen Statistieke beschrijving van Gelderland (Arnhem: Paulus Nijhoff, 1826). Toen dit werk in 1996 gedeeltelijk heruitgegeven werd onder de titel De Gelderse Landbouw beschreven omstreeks 1825. Een heruitgave van het landbouwkundig deel van de Statistieke beschrijving van Gelderland (1826), hebben de beide bezorgers ervan op grond van door hen verricht nader onderzoek even nadrukkelijk als overtuigend aangetoond dat Is. An. Nijhoff als enige auteur bij de totstandkoming en redactie van deze Statistieke beschrijving moet worden beschouwd; het tot dan toe ook wel aan A.C.W. Staring als auteur toegeschreven aandeel in die uitgave van 1826 is – zeker ten opzichte van Is. An. Nijhoff – niet langer houdbaar gebleken.

Een duurzaam blijk van zijn kwaliteiten als geschiedvorser en geschiedschrijver heeft Is. An. Nijhoff afgegeven met de Gedenkwaardigheden uit de Geschiedenis van Gelderland door onuitgegevene oorkonden opgehelderd en bevestigd (in 5 delen tussen 1830 en 1862 te Arnhem verschenen; een zesde en laatste deel verscheen postuum te ’s-Gravenhage in 1875). Met de openbaarmaking en opheldering van “oude gedenkstukken” hoopte hij een aandeel te leveren voor “de uitbreiding der geschiedkundige wetenschappen” en daardoor ook enigszins bij te dragen tot de “verhooging van den luister des Vaderlands”. Een tweetal uitgangspunten stonden hem daarbij voor ogen. In de eerste plaats diende ook de Gelderse geschiedenis een herkenbare plaats te krijgen in het geheel van wat toen als “de algemene landsgeschiedenis” werd gezien. Voorts zou elke staatsburger dienen te beseffen dat “in de geschiedenis der middeleeuwen, het eerste begin [is] op te sporen en te onderzoeken van den boom van staatkundige wijsheid en verlichting, onder wiens lommer hij leeft en zich verheugt” (deel I, p. CXXVI). Met de uitgave van deze Gedenkwaardigheden over de periode 1288-1543 wenste Nijhoff in thematisch en temporeel opzicht aan te sluiten bij de toeleg die voordien zowel Pieter Bondam (1727-1800) met diens Charterboek der hertogen van Gelderland en graaven van Zutphen (1783-1809) als de rijksvrijheer W.A. van Spaen (1750-1817) met de Historie van Gelderland (1804) hadden ten toon gespreid. De zesdelige reeks Gedenkwaardigheden heeft dan ook een tweeledige opzet: én van een omvangrijke bronnenpublicatie én van een meer bescheiden geschiedkundige synthese. Elk deel opent met een (soms uitvoerige) ‘Inleiding’, waarin Nijhoff niet alleen rekenschap aflegt van de door hem gehanteerde werkwijze, maar ook de voornaamse inzichten en uitkomsten van het door hem onderzochte en gepubliceerde bronnenmateriaal in een overzichtelijk exposé samenvat. Zo biedt de ‘Inleiding’ van deel I “eene beschouwing van Gelderlands toestand in de eerste helft der veertiende eeuw”; zij bevat een beschrijving van de meer specifieke ontwikkelingen en constellaties: niet slechts “staatkundige betrekkingen en instellingen”, maar ook “natuurlijke gesteldheid en voortbrengselen”, koophandel en nijverheid, kunsten en wetenschappen, evenals “de levenswijze en zeden der inwoners”, dat alles “uit die oorkonden zelve en uit andere oorspronkelijke grootendeels nog ongedrukte stukken opgemaakt”; eerst dan volgt de eigenlijke bronnenuitgave: een “verzameling van oorkonden”, veelal berustend in het Provinciaal Archief van Gelderland, die als “oude gedenkstukken” een nieuwe kijk op de Gelderse geschiedenis mogelijk maken.

De reputatie van Is. An. Nijhoff is voorts blijvend verbonden met de Bijdragen voor de Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde (BVGO). Met dit historisch tijdschrift, waarvan de naam vanaf 1837 tot 1944 – kortheidshalve – ook zou luiden: Nijhoff ’s Bijdragen, beoogde Nijhoff in eerste instantie “duistere of onbekende punten uit de Vaderlandsche Geschiedenis” op te helderen; zelf droeg de oprichter-redacteur ervan in dertien door hem geredigeerde delen van deze BVGO heel wat algemene en specifiek Gelderse fragmenten en componenten aan en vooral de eerste jaargangen bevatten méér bijdragen van de hand van Nijhoff zelf dan van alle andere auteurs samen. Met deze Bijdragen werd voor het eerst in een periodiek kader gemikt op een wetenschappelijk verantwoorde geschiedbeoefening, die ten behoeve van de algemene landsgeschiedenis (een nationaal geacht verleden) bruikbare infrastructurele faciliteiten diende te bieden. Daarnaast ging Is. An. Nijhoff vanaf 1850 de sinds 1835 verschijnende Geldersche Volks-almanak (73 delen; Arnhem 1835-1904) redigeren en uitgeven.

Deze toegewijde geschiedbeoefenaar ging allengs erkenning en waardering genieten. Hem werd het lidmaatschap van liefst vijftien genootschappen en verenigingen in binnen- en buitenland aangeboden. Maar het grootste eerbewijs ontving deze autodidact op 26 september 1850 te Groningen, toen de universiteit aldaar hem een eredoctoraat in de Rechtsgeleerdheid verleende; bij die gelegenheid werd de boekverkoper-archivaris uit Arnhem gehuldigd als kenner van de rechtsgeschiedenis en vanwege laatstgenoemde kwaliteit werd hij zelfs bij deze academische promotie op één lijn gesteld met Adriaan Kluit (1735-1807), die toen gold als grondlegger in den lande van een historia critica.

In samenhang met de veelzijdigheid van persoon en werk van Is. An. Nijhoff dient ook de bescheiden aard van deze persoonlijkheid te worden vermeld, want uitgerekend deze natuurlijke hoedanigheid stelde hem in staat geduldig en steeds meer professioneel door te dringen tot de oude bescheiden en deze ook voor andermans onderzoekingen toegankelijk te maken. Isaac Anne Nijhoff verdient duurzame erkenning als onmiskenbaar en mededeelzaam wegbereider van een allengs meer professionele en verwetenschappelijkte geschiedbeoefening op provinciaal en nationaal niveau.

Literatuur

  • P.G. Aalbers, ‘Mr. Isaac Anne Nijhoff (1795-1863) en Paulus Nijhoff (1821-1867): ‘Om U de beoefening onzer Geldersche geschiedenis te leeren kennen’’, in: A.G. Schulte (red.), Arnhems Historisch Genootschap Prodesse Conamur 1792-1992, Zutphen 1992, 187-198 en 271-273
  • W. Jappe Alberts, Geschiedenis van Gelderland van de vroegste tijden tot het einde der Middeleeuwen, ’s-Gravenhage 1966, inzonderheid 260-262
  • H.C. van Bemmel, ‘Twee eeuwen boekdrukkunst in Arnhem. Arnhemse drukkers, boekverkopers en uitgevers van 1581 tot 1800’, in: BM Gelre 74 (1983), 73-102, speciaal 82-84
  • G.H.M. Delprat, ‘Levenberigt van Mr. I.A. Nijhoff’, in: Jaarboek der Koninklijke Akademie van Wetenschappen 1864, 104-123
  • A.J. van Huffel, ‘Aanteekeningen over het geslacht Nijhoff en zijne betrekkingen tot de boekenwereld’, in: Het Boek 15 (1926), 230-236
  • A.C. Kruseman, Bouwstoffen voor een geschiedenis van den Nederlandschen Boekhandel, gedurende de halve eeuw 1830-1880, deel II, Amsterdam 1887, inzonderheid 304-313
  • P.C. Molhuysen, ‘Levensberigt van Mr. Isaak Anne Nijhoff’, in: Levensberichten der afgestorvene medeleden van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, Leiden 1864, 107-120
  • Wouter Nijhoff, De Arnhemsche boekverkoopers en uitgevers Nijhoff, geschiedenis en bibliographie, ’s-Gravenhage 1934
  • Th.H.F. van Riemsdijk, ‘Gelderland’, in: Verslagen omtrent ’s Rijks Oude Archieven 1865-1877, ’s-Gravenhage 1914, 147-176
  • H.K. Roessingh en A.H.G. Schaars (ed.), De Gelderse landbouw beschreven omstreeks 1825. Een heruitgave van het landbouwkundig deel van de Statistieke beschrijving van Gelderland (1826), Wageningen 1996, inzonderheid 48-60
  • [H.W. van Tricht,] Het Arnhemsche geslacht Nijhoff, geschiedenis en genealogie, ’s-Gravenhage 1931
  • Bernhard Verhoeven, P.J. Meij en W. Jappe Alberts, Een Gelders geschiedschrijver. Mr. Isaac Anne Nijhoff 1795-1863 herdacht te Arnhem op 20 juni 1963, ’s-Gravenhage 1964
A.E.M. Janssen
Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 2, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: dr J.A.E. Kuys (eindredactie), drs R.M. Kemperink, E. Pelzers en drs P.W. van Wissing. Verloren Hilversum, 2000, pagina's 78-81.