Johan Herman Sigismund van Nagell tot Ampsen
1730-1784, Luitenant-stadhouder in het Kwartier van Zutphen
Johan Herman Sigismund van Nagell werd op 12 oktober 1730 op huis Ampsen geboren als eerste en enige zoon van Hendrik Jacob van Nagell tot Marhulsen (1695-1742) en Anna Dorothea Christina Albertina van Heiden (1693-na 1765). Op 11 december 1754 trad hij in het huwelijk met de Rotterdamse burgemeestersdochter Mauritia Constantia le Leu de Wilhem (1736-1813). Uit dit huwelijk werden drie zonen geboren.Van Nagell overleed te ’s-Gravenhage op 30 oktober 1784.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/2/-026.jpg
J.H.S. van Nagell door G.J.J. de Spinny, 1768 (foto: Iconografisch Bureau, Den Haag)

Over de jeugdjaren van Johan Herman Sigismund van Nagell is nagenoeg niets bekend. Op 12 oktober 1730 zag hij op huis Ampsen onder Laren het levenslicht en drie dagen later werd hij in de kerk van Lochem gedoopt. Vader Hendrik Jacob van Nagell overleed reeds in 1742 toen zijn zoon nog geen twaalf jaar oud was. Hoewel minderjarig werd Johan Herman Sigismund in februari 1743 zoals te doen gebruikelijk formeel met Olden en Nieuwen Ampsen beleend, bezittingen die zijn vader tien jaar eerder had verkregen na het kinderloos overlijden van diens broer. Het leek er niet op dat de jonge Van Nagell een glansrijke bestuurlijke carrière tegemoet kon zien; zijn familie behoorde immers niet, zoals bijvoorbeeld de Van Heeckerens, de Van Pallandts en de Van der Capellens, tot de invloedrijke geslachten in het Zutphense Kwartier. Weliswaar bracht zijn overgrootvader Gerrit Jan Nagell het tot richter van Doesburg en bekleedde zijn vader de functies van scholtus binnen en buiten Lochem en landrentmeester van de graafschap Zutphen, maar deze ambten waren toch niet van eenzelfde gewicht als die van scholtus binnen en buiten Zutphen en landdrost van Zutphen.

Hierin zou weldra verandering komen. Toen stadhouder Willem IV eind april 1749 in de vijf stemhebbende steden van het Kwartier van Zutphen de wet verzette, benoemde hij de achttienjarige Johan Herman Sigismund van Nagell tot schepen van Lochem. Dat daarbij de reglementen, die een minimumleeftijd van 22 voor magistraatsleden vereisten, werden veronachtzaamd, was bijzaak. Vermoedelijk heeft Van Nagell zijn benoeming te danken aan het feit dat de familie van zijn moeder in hoog aanzien stond bij het stadhouderlijk hof. Dat Johan Herman Sigismund van Nagell zich eveneens in de gunst van de stadhouders mocht verheugen, zou de volgende jaren alleen maar duidelijker worden. Vanaf 1753 tot aan zijn dood was hij vrijwel onafgebroken afgevaardigde in de StatenGeneraal; de eerste drie jaar namens de stad Lochem, daarna namens de Zutphense Ridderschap, waarin hij op 17 oktober 1752 was verschreven.

Ondertussen hadden achtereenvolgens Willem IV en Anna van Hannover de grootste moeite een geschikte luitenant-stadhouder, een officieuze plaatselijke manager van stadhouderlijke aangelegenheden, in het Zutphense Kwartier te vinden, te meer daar de belangrijkste functionaris in het gebied, landdrost Frans Jan van Heeckeren tot Enghuysen (1694-1767), vanwege zijn ‘vrijzinnig’ orangisme niet goed bij het stadhouderlijk hof lag. Men vertrouwde daarom meer op de scholtus binnen en buiten Zutphen. Toen dit ambt in juni 1758 vacant werd, wilde prinses-gouvernante Anna van Hannover Johan Herman Sigismund van Nagell in deze functie benoemen. “Le Schoutampt de Zutphen à Nagel m’en connoissant pas de meilleur”, zo schreef ze aan Andries Schimmelpenninck van der Oye tot de Poll (1705-1776), haar adviseur bij uitstek in Gelderse aangelegenheden. Toch aarzelde ze, mogelijk omdat Schimmelpenninck van der Oye de scholtus in spe als “gantsch geen hoofd van de eerste klasse” had betiteld. Niettemin werd Johan Herman Sigismund uiteindelijk benoemd “avec l’exspectatif de la drossardie”. Dit laatste hield in dat Van Nagell bij het overlijden van Frans Jan van Heeckeren in diens plaats tot landdrost benoemd zou worden.

In de persoonlijke levenssfeer van Johan Herman Sigismund van Nagell hadden zich inmiddels ook de nodige veranderingen voorgedaan. Zo was hij op 11 december 1754 te Rotterdam in het huwelijk getreden met de niet-adellijke Mauritia Constantia le Leu de Wilhem (1736-1813), dochter van de vermogende Rotterdamse burgemeester Paul Sebastiaan le Leu de Wilhem en Geertruid Noorthey. Uit dit huwelijk werden drie zonen geboren: Anne Willem Carel (1756-1851), Paul David Sigismund Maurits (1757-1844) en Jacob Albert Lodewijk Frederik Carel (1762-1831). Dit huwelijk stelde Van Nagell financieel in staat zijn voorvaderlijk huis Ampsen uit te breiden en aan de smaak van de tijd aan te passen.

De jaren 1759-1760 gaven de juist aangetreden scholtus binnen en buiten Zutphen de gelegenheid zich te profileren als de matador van Oranje in het Zutphense Kwartier. In januari 1759 was namelijk prinses-gouvernante Anna van Hannover overleden, terwijl haar zoon, stadhouder Willem V, nog minderjarig was. Gedurende zeven jaar oefenden daarop de gewestelijke Statenvergaderingen de politieke voogdij uit over de jonge prins. Het Kwartier van Zutphen werd in de eerste twee jaar geteisterd door alles verlammende factieuze tegenstellingen. In die periode gaf Van Nagell leiding aan de factie die zei op te komen voor de belangen van de prins, hoewel haar tegenstanders zeer zeker niet minder orangistisch waren. Van Nagell was er eerder op uit om de macht van de meest invloedrijke familie in het Kwartier, de Van Heeckerens, te breken. Hij was bevreesd dat in geval van overlijden van de inmiddels op leeftijd zijnde landdrost Frans Jan van Heeckeren, de hem beloofde ‘drossardie’ aan zijn neus voorbij zou gaan. Tijdens de periode van politieke voogdij kon de stadhouder immers geen ambten begeven en was het gevaar reëel dat opnieuw een Van Heeckeren het ambt van landdrost zou krijgen.

Frans Jan van Heeckeren overleed echter pas in juni 1767 en Van Nagell kon daarop dan ook direct als diens opvolger aantreden. De nieuwe landdrost brak met de traditie van zijn voorgangers door niet als voorzitter zitting te nemen in de Gedeputeerde Staten van het Kwartier van Zutphen, maar zijn positie als gedeputeerde ter Staten-Generaal aan te houden. Desondanks zat Van Nagell als een spin in het web van het stadhouderlijke patronagestelsel in de Graafschap. Dit stelsel werd in de eerste plaats gebruikt om zijn zonen aan aanzienlijke en lucratieve ambten en commissies te helpen. Omdat hun moeder niet van adel was, konden zij immers niet tot de Zutphense Ridderschap toegelaten worden. Het is dan ook niet zo vreemd dat hij net zoals de drie gebroeders Van der Capellen voorstander was van versoepeling van de admissieregels van de Zutphense Ridderschap.

De betrekkingen met dit drietal, waarmee van Nagell door het huwelijk van zijn zuster met Alexander Hendrik van der Capellen tot de Boedelhof (17321807) nauw verbonden was, werden overigens steeds moeizamer, omdat Frederik Benjamin van der Capellen tot Rijsselt (1739-1806) en met name Robert Jasper van der Capellen tot de Marsch (1743-1814), zich ontpopten als de leiders van de patriotten in het Zutphense Kwartier. Hierdoor kwam Van Nagell in zijn hoedanigheid van luitenant-stadhouder geregeld lijnrecht tegenover hen te staan. De beginjaren van de patriottentijd gingen dan ook niet onopgemerkt aan hem voorbij. Zijn functioneren als landdrost werd steeds meer bekritiseerd, onder andere door Hendrik Bergh (zie over hem elders in dit deel). De ernstigste beschuldigingen waren wel die van machtsmisbruik. Juist toen de spanningen door de patriotse woelingen steeds verder opliepen, ging van Nagells gezondheid achteruit. Op 30 oktober van dat jaar raakte hij “nae eene ziekte van wijnige weeken en daarbij koomend verval van kragten [...] door een zagte dood uyt de tijd”. Na de dood van Van Nagell werden zowel de ambten van landdrost als scholtus binnen en buiten Zutphen door telgen uit het geslacht Van Heeckeren bekleed; deze familie was tot de val van de Republiek, ruim tien jaar later, machtiger dan ooit. De zonen van Johan Herman Sigismund van Nagell, net zo oranjegezind als hun vader, zouden gedurende die periode geen rol van betekenis spelen.

Literatuur

  • W.J. d’Ablaing van Giessenburg, Bannerheeren en Ridderschap van Zutphen, van den aanvang der beroerten in de XVIde eeuw tot het jaar 1795, ’s-Gravenhage 1877-1885
  • A.J.C.M. Gabriëls, De heren als dienaren en de dienaar als heer, ’s-Gravenhage 1990
  • M.V.T. Tenten, De ‘halfscheyd’ in de regering van het Kwartier van Zutphen 1747-1780, ongepubliceerde doctoraalscriptie Geschiedenis, Universiteit Utrecht, 1996
  • H.A. Weststrate, ‘Twisten in het Kwartier van Zutphen na den dood van gouvernante Anna’ in: BM Gelre 7 (1904), 275-300

Bronnen

  • F.L.J. Krämer en A.J. van der Meulen (eds.), Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Hardenbroek 1747-1788, Amsterdam 1901-1918, 6 delen
  • ARA Den Haag, Archief J.H.S. Van Nagell, inv.nrs. 2 en 3 (correspondentie met Lodewijk Ernst hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel en Willem V)
  • Koninklijk Huisarchief, Archief Willem V, inv.nr. 218-11 (brieven van J.H.S. van Nagell tot Ampsen)
  • RAG, familie Van der Capellen, inv.nr. 344 (brieven van F.B. van der Capellen tot Rijsselt aan zijn broer A.H. van der Capellen tot den Dam, 1772)
  • RAG, familie Schimmelpenninck van der Oye tot de Poll, inv.nr. 34 (correspondentie van Andries Schimmelpenninck van der Oye met het stadhouderlijk hof)
  • RAG, huis Ampsen; aanwinst 1947, inv.nr. 18 (brieven aan J.H.S. van Nagell tot Ampsen)
  • Stadsarchief Zutphen, Oud Archief, inv.nr. 470 (ingekomen stukken en minuten van uitgegane stukken, 1783-1784)
M.V.T.Tenten
Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 2, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: dr J.A.E. Kuys (eindredactie), drs R.M. Kemperink, E. Pelzers en drs P.W. van Wissing. Verloren Hilversum, 2000, pagina's 75-77.