Matthias van Geuns
1735-1817, Hoogleraar medicijnen
Matthias van Geuns werd op 2 september 1735 te Groningen geboren als zoon van de lakenkoopman Steven Janszn van Geuns (1694-1757) en Diewertje Roos (1696-1737).Hij huwde te Groningen op 6 november 1763 met Sara van Delden (1739-1809), dochter van Jan en Sophia de Booser. Uit het huwelijk werden zeven kinderen geboren. Hij overleed te Utrecht op 9 december 1817.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/2/-009.jpg
Matthias van Geuns, schilderij door A. de Lelie, Rijksuniversiteit Utrecht (foto: Mediagroep KUN)

De familie Van Geuns was doopsgezind en afkomstig uit Oost-Friesland. De vader van Matthias, Steven Janszn, was in het begin van de 18de eeuw uit Neustadt-Gödens naar Groningen gekomen, waar hij werkzaam was in de lakenhandel. Ook zijn vrouw Diewertje Roos, die hij in 1718 huwde, was de dochter van een lakenkoopman. Uit dit huwelijk werd in 1735 als jongste zoon Matthijs geboren, die zich reeds in 1751 inschreef aan de Groningse universiteit.

Omdat zijn vader hem aanvankelijk voorbestemde tot de lakenhandel, moest Matthias zijn plannen om medicus te worden, kortstondig opgeven, maar in 1753 mocht hij zijn studie hervatten. Vooral de medicus Van Doeveren maakte grote indruk op hem. Naast zijn studie verdiepte hij zich in het geloof. Zijn levenslange vriendschap met de theologiestudenten Allard Hulshoff, Ahazueer van den Berg en Daniël Hovens was daaraan niet vreemd. Hij frequenteerde de kringen der collegianten, die zich in Groningen in 1757 met de menisten verenigden. Op 2 september 1757, op zijn verjaardag, liet hij zich, op eigen verzoek bij indompeling, in Haarlem door Daniël Hovens dopen. Het studiejaar 1758/59 bracht hij in Leiden door, waar hij colleges volgde van onder anderen de anatoom Albinus en de patholoog en chemicus Gaubius. In 1759/1760 studeerde hij in Parijs, waar hij in de universiteitskliniek ‘Charité’ onder leiding van Levret ervaring opdeed in de verloskunde. In september 1760 keerde hij naar Leiden terug om in de winter van 1760/1761 in Amsterdam de anatomische lessen van Petrus Camper te volgen. Op 19 juni 1761 promoveerde hij in Leiden tot doctor in de medicijnen. Daarna vestigde hij zich als praktiserend arts in Groningen.

In 1763 huwde hij Sara van Delden, die eveneens afkomstig was uit een doopsgezind milieu. Uit dit huwelijk werden vier zoons en drie dochters geboren. De oudste Jan van Geuns (1764-1834) zou doopsgezind predikant worden; de tweede zoon Steven Jan van Geuns (1767-1795) werd evenals zijn vader medicus. Hij is ongetwijfeld de begaafdste van alle zonen geweest. In 1791 werd hij naast zijn vader tot hoogleraar in Utrecht benoemd. Ten gevolge van besmetting met tyfus stierf deze geliefde zoon reeds in 1795. De derde zoon Jacob van Geuns (1769-1832), aanvankelijk een zorgenkind en opgeleid voor de handel, werd ook medicus en zou zijn carrière eindigen als directeur van een bankiershuis. De jongste zoon, Isaak van Geuns (1772-1804), zou rechten studeren en een functie bij de overheid krijgen; ook hij stierf jong. Van de dochters bleef de oudste, Deborah (1765-1854), ongehuwd; de twee andere dochters Sophia (1770-1807) en Josina Gepke (1778-1852) huwden, de jongste met de medicus Dr. IJsbrand de Kock.

Als arts en verloskundige genoot Matthias in Groningen al spoedig een goede naam. Toen in 1770 een plaats vrijkwam aan de Groningse universiteit, was hij een serieuze kandidaat. Zijn benoeming stuitte evenwel af op zijn doopsgezinde belijdenis; wel werd hij benoemd tot stadsarts en belast met het onderwijs aan vroedvrouwen. In 1775 ontving hij een beroep naar de Gelderse Universiteit in Harderwijk. Ofschoon Groningen nu pogingen deed hem te behouden en hem als archiater – een soort inspecteur van gezondheid – aanstelde, nam hij de Gelderse benoeming als hoogleraar medicijnen, chemie en botanie aan, waarbij hij tevens de obstetrie mocht onderwijzen en als archiater werd aangesteld. Voor de laatste twee functies kreeg hij een extra honorarium.

In april 1776 vertrok hij met zijn gezin naar Harderwijk, waar Rudolf Forsten zijn ‘collega proximus’ werd. In Harderwijk is Matthias van Geuns 15 jaar lang werkzaam geweest, als hoogleraar, als archiater en als stadsarts (1777). Op grond van deze cumulatie van functies is hij er een van de best verdienende hoogleraren geweest. Het was dan ook niet uit financiële overwegingen dat hij zich in 1791 liet beroepen naar Utrecht. Het grotere prestige van deze universiteit en het feit dat de Utrechtse academie beschikte over een eigen universiteitskliniek, het zogenaamde nosocomium, hebben hierbij de doorslag gegeven. Ook in Utrecht heeft hij in diverse functies de medische wetenschap bevorderd. Zo richtte hij er een medisch genootschap op, dat nog steeds bestaat en later naar hem is vernoemd. In de Franse tijd werd hij een van de lijfartsen van Lodewijk Napoleon. Nadat hij nog zijn tachtigste verjaardag had gevierd, liet hij zich kort daarop eervol ontslaan. Hij stierf op 9 december 1817. In het volgende zal de nadruk vallen op zijn Gelderse periode.

Matthias van Geuns vertegenwoordigt het type van de vooruitstrevende en verlichte christen, dat zeer karakteristiek voor de Nederlandse (overigens ook voor de Engelse) cultuur is en bij ons lang, tot ver in de 19de eeuw, bleef bestaan. God had de mens opgedragen zich nuttig te maken voor de medemens. De wetenschap had tot taak het geluk van de gemeenschap te bevorderen.

In dat verband is het niet verwonderlijk dat hij steeds een pleidooi heeft gehouden voor openbare gezondheidszorg. Als archiater van Gelderland drong hij aan op goed opgeleide vroedmeesters en -vrouwen, chirurgijns en apothekers. De staat heeft hierin een taak. Ook pleitte hij ervoor dat de vroedvrouwen, wier taak hij wilde opwaarderen, goed werden gesalarieerd. Op allerlei wijzen streefde hij ernaar het peil van de gezondheidszorg te verhogen. Naast het geven van onderwijs aan toekomstige vroedvrouwen, waarmee hij zich persoonlijk belastte, werden op zijn advies in 1789 een reglement en instructies voor geboortehulp uitgevaardigd, die voor de hele provincie Gelderland golden.

Overheidsmaatregelen achtte hij juist met het oog op de telkens terugkerende epidemieën als dysenterie en pokken hoogst noodzakelijk. Aan dit thema wijdde hij twee academische redevoeringen.

In 1779 werd Harderwijk door dysenterie getroffen. In zijn verslag vermeldde Van Geuns dat 48 mensen door de ziekte waren getroffen, van wie vier waren overleden. Onder de studenten was er slechts één ziek geworden en volledig hersteld. Hij schreef deze gunstige afloop toe aan de hygiënische maatregelen die de stad op zijn advies had voorgeschreven.

In 1783 brak in Gelderland opnieuw een zeer ernstige dysenterie-epidemie uit, die in korte tijd 4000 slachtoffers maakte. Deze catastrofe bracht hem ertoe zijn waarnemingen en adviezen ter vermijding van besmetting in druk te geven. Het werkje De heerschende persloop, die in de laatste jaaren, vooral in 1783, de Provincie van Gelderland fel getroffen heeft (...), Harderwijk 1784, vond grote verbreiding en werd ook in het Duits vertaald (1790).

Een andere zeer gevaarlijke ziekte, die in de achttiende eeuw 8% van de sterfgevallen uitmaakte en waaraan de patiënten die in leven bleven, dikwijls een geschonden gelaat over hielden, was de kinderpokken. Ook de dichter Staring had er zijn ‘mottig bakkes’ aan te danken. In de eerste helft van de 18de eeuw werd als preventieve maatregel voor het eerst inenting met mensenpokken toegepast. De methode was door Lady Montagu uit Turkije in Europa bekend gemaakt. Aanvankelijk was de methode ruw, later werd zij verfijnder; er bleven evenwel grote risico’s aan vastzitten en de methode bleef omstreden.

Van Geuns was een voorstander van variolatie, die hij sinds 1765 behoedzaam en in het algemeen met succes toepaste. Aldus heeft hij in zijn leven honderden patiëntjes ingeënt en daarmee tegen de ziekte immuun gemaakt. In 1796 maakte E. Jenner zijn ontdekking van vaccinatie met koepokken publiek. Aanvankelijk was Van Geuns afwachtend, zo in een rede van 1801, maar in 1806 was hij ten volle overtuigd van de nieuwe methode, dankzij welke de gevreesde ziekte, naar hij voorspelde, eens zou worden uitgebannen.

Als hoogleraar medicijnen aan de Gelderse universiteit kon hij zijn ideeën op talrijke leerlingen overbrengen; een groot aantal promoveerde bij hem. In de proefschriften van deze 36 in Harderwijk gedoctoreerde studenten weerspiegelen zich zijn brede belangstelling en zijn grote kennis. Zijn zoon Steven Jan nam verscheidene van deze dissertaties mee op zijn reis naar Duitsland (1789-190), die daar grote indruk maakten.

Van Geuns was iemand die zich aan de hand van nieuwe publicaties gedurig op de hoogte hield van de stand van zaken. Hij had een uitgebreide bibliotheek die hij voortdurend aanvulde. Zijn zoons Jacob in Amsterdam en Steven Jan in Duitsland kregen regelmatig opdrachten voor de aankoop van boeken en tijdschriften. Ook voor de medische afdeling in de Harderwijkse bibliotheek – de zogenaamde medische kast – heeft hij zich ingezet. Regelmatig deed hij aan curatoren het verzoek nieuwe of belangrijke werken te mogen aanschaffen.

Nog op andere wijze maakte hij zich verdienstelijk voor de Gelderse universiteit: zo slaagde hij erin het herbarium siccum van de weduwe De Gorter – haar man was een beroemd botanicus – voor de Gelderse universiteit te verwerven.

Bijzondere verdiensten verwierf hij zich voor de hortus botanicus. Toen Van Geuns in 1776 in Harderwijk kwam, lag de tuin er verwaarloosd bij. Het was meer moes- dan kruidentuin. Hij nam het herstel energiek ter hand. Trof hij bij zijn aankomst nog slechts 600 plantensoorten aan, in 1780 telde de botanische tuin er reeds 2000, zodat de hortus spoedig een grote faam genoot en ook voor buitenlandse bezoekers een bezienswaardigheid was. In dit werk werd Matthias van Geuns bijgestaan door zijn zoon Steven Jan, die grote belangstelling toonde voor de botanie. Een stookkas voor het nemen van chemische proeven en een orangerie completeerden het hortuscomplex. Toen juli 1787 Harderwijk inkwartiering moest gedogen van orangistische troepen, die de eerste dagen zonder veel aanzien des persoons zich te buiten gingen aan plunderingen en vernielingen, vroeg hij met klem om extra bewaking voor de hortus, die uiteindelijk met rust werd gelaten.

Hoe stond deze doopsgezinde hoogleraar politiek gezien? Ongetwijfeld had hij, zoals velen van zijn geloofsgenoten, patriotse sympathieën. Maar hij verafschuwde de patriotse drijvers en de eenheid van het land ging hem boven alles. Bovendien begreep hij, beter dan zijn zoons Jacob en Jan van Geuns, die in de revolutiejaren in Amsterdam verbleven en er radicalere opvattingen op na hielden dan hun vader lief was, dat na de interventie van Pruisen (september 1789) en het uitblijven van Franse hulp, de patriotse zaak verloren was.

Zoals de dichter Staring, die in deel 1 van dit Biografisch Woordenboek Gelderland is behandeld, is ook Matthias van Geuns een voorbeeld van een culturele patriot, een type dat onder de patriotsgezinden het meest verbreid was. De historiografie heeft tot nog toe te eenzijdig de radicale en politieke patriot op het oog. Voor een Matthias van Geuns stond het welzijn van het vaderland op de eerste plaats; door de middelen die hem als medisch hoogleraar en archiater ter beschikking stonden, wilde hij een bijdrage leveren tot het geluk van zijn medemensen. Daarin zag hij een opdracht die hem door zijn geloof was opgelegd. Het verwondert dan ook niet dat hij in de afdeling Harderwijk van de Oeconomische Tak – een netwerk van vaderlandse genootschappen, die het economische welzijn van Nederland wilden bevorderen – een actieve rol speelde. Ook in zijn pleidooi voor volksgezondheid is Van Geuns een van de vele Nederlanders uit de 18de en eerste helft 19de eeuw bij wie vooruitstrevendheid en praktische vroomheid elkaar hebben gestimuleerd.

Literatuur

  • J.H. Sypkens Smit, Leven en Werken van Matthias van Geuns M.D. 1735-1817, Assen 1953
  • M. Evers
    Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 2, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: dr J.A.E. Kuys (eindredactie), drs R.M. Kemperink, E. Pelzers en drs P.W. van Wissing. Verloren Hilversum, 2000, pagina's 33-35.