Otto van Tuyl
1661-1705, Scheepstimmerman, Schipper en Kaper
Otto van Tuyl werd in 1661 geboren te Gameren in de Bommelerwaard als oudste zoon van Jan Otten van Tuyl en Geertruyt Jans van Lent.Op 10 juni 1693 trouwde hij met Grietje Dirks, bij wie hij vijf kinderen kreeg. Op 19 december 1705 kwam hij om bij een schipbreuk voor de kust van New York.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/2/-036.jpg
Jan Vingboons, gezicht op Nieuw Amsterdam, ±1665 (foto: ARA)

Otto van Tuyl was voorbestemd om landbouwer te worden, zoals de broers van zijn vader, in Gameren, een klein dorp in de Bommelerwaard. Maar het lot besliste anders; zijn levensloop werd bepaald door een onbesuisde daad van zijn vader. Op 16 april 1663 kwam hij als tweejarig jongetje, samen met zijn ouders, met het schip De Bonte Koe aan in Nieuw Amsterdam. Zijn vader, Jan Otten, was na het plegen van een doodslag in een herberg in Hellouw gevlucht voor Justitie.

Otto’s voorouders behoorden tot de lage landadel in de Tielerwaard, waar zij gedurende enkele generaties heren van Est waren. Zijn voorvader Sander Reyersz had zich in Brakel gevestigd, waarna zijn overgrootvader Jan Sandersz door zijn huwelijk naar Gameren verhuisde. Jan Sandersz behoorde daar tot de rijkere landbouwers, maar zijn zoon Otto Jansz kwam in de problemen en bij diens dood in 1666 was zijn gehele bezit bezwaard met schulden. Het was niet de enige ramp die hem overkwam. Op 23 januari 1662 bracht zijn zoon Jan Otten, met zijn broer Geerlof en vier andere dorpsgenoten, een bezoek aan Hellouw aan de overzijde van de Waal. In de herberg in die plaats kregen twee van hun vrienden ’s avonds ruzie, waar Jan Otten zich in mengde. Er werden messen getrokken en in het daaropvolgende gevecht verwondde Jan Otten zijn dorpsgenoot Wouter Mertensz de Graeff. Hulp van twee gewaarschuwde chirurgijns was tevergeefs en Wouter Mertensz bloedde dood aan verwondingen in zijn arm en schouder.

Jan Otten moet onmiddelijk gevlucht zijn, want bij de verdere rechtsgang is hij niet meer aanwezig. Het gerecht handelde snel, want al de volgende ochtend liet het beslag leggen op de bezittingen van de voortvluchtige. Op 3 juni 1662 werd te Zaltbommel het vonnis over hem uitgesproken. De uitspraak luidde “dat die betichte in handen van justitie comende, metten sweerde gedeelt sal worden datter de doot nae volge, off fugatieff blijvende dat sijne goederen den fisque sullen werden toe erkent”. Deze doodstraf is nooit voltrokken want Jan Otten wist uit handen van de justitie te blijven. Hoe hem dat is gelukt en waar hij verbleef in het jaar dat verliep tussen de doodslag en zijn vertrek vanuit Amsterdam naar Amerika, is niet bekend. Maar de gewelddadige gebeurtenissen in de Tieler- en Bommelerwaard hadden onbedoeld tot gevolg dat volgende generaties Van Tuyl in de Noord-Amerikaanse koloniën zouden opgroeien.

Jan Ottens jonge vrouw Geertruijt Jans van Lent moet de overtocht met gemengde gevoelens hebben ondergaan. Voor een kleindochter van de rentmeester Mathijs van ’s Gravenweert uit een familie van gouden zilversmeden zal de vlucht een vernedering zijn geweest. Opmerkelijk is dat zij in kerkregisters in New York wordt vermeld als Geertruyt Jans van ’s Gravenweert en niet als Geertruijt Jans van Lent. In Nieuw Amsterdam – vanaf 1664 New York – werd Jan Otten schipper; hij woonde vanaf circa 1685 in de tegenwoordige Wallstreet.

Bij zijn overlijden liet hij acht kinderen na; de twee jongsten Abraham en Isaac (een tweeling) hebben tot op vandaag nakomelingen in de rechte lijn. Geertruijt hertrouwde op 6 augustus 1696 met Teunis Jansen Lanen van Pelt. Otto van Tuyl trad in de voetsporen van zijn vader en werd schipper en scheepstimmerman. Op 10 juni 1693 trouwde hij met Grietje Dirks, dochter van Dirck Evertsz Fluyt en Elizabeth Lubberts. Hij moet toen al zeereizen hebben gemaakt. In 1695 vond zijn eerste grote zeereis plaats. Het was de periode van oorlogen tussen Engeland en Frankrijk en de gouverneur van New York, Benjamin Fletcher, gaf kaperbrieven aan een zekere John Hore met het doel Franse schepen in de Canadese wateren aan te vallen. Hore veroverde het Franse schip St. Paul en herdoopte het in John and Rebecca. Met dit schip voer hij in december 1695 uit, richting Madagascar, waar zijn zwager Richard Glover al als slavenhandelaar en kaper opereerde. Aan boord van de John and Rebecca bevonden zich Otto van Tuyl en zijn veertien jaar jongere broer Aert. Otto was verantwoordelijk voor de fouragering en Aert was timmerman.

In april 1696 arriveerde het schip in de wateren rond Madagascar. Vandaar werd de reis voortgezet naar de Rode Zee, waar verschillende schepen werden gekaapt en vervolgens naar de Perzische Golf waar hetzelfde gebeurde en ook dorpen langs de kust werden overvallen. Tegen het eind van het jaar was het schip weer terug op St. Mary’s-eiland, nabij Madagascar, een berucht toevluchtsoord voor piraten. Hier stierven veel bemanningsleden, onder wie Hore zelf. In de daaropvolgende periode volgden gevechten tussen piraten onderling en tussen hen en bewoners van Madagascar. Aert van Tuyl, die nog ongehuwd was, bleef op Madagascar en schijnt de rest van zijn leven daar te hebben doorgebracht als kaper en goud- en slavenhandelaar.

Otto wilde terug naar Amerika, maar voor het zover was maakte hij nog enkele kaperreizen in de Indische Oceaan op het schip Resolution, onder bevel van Robert Culliford. Meerdere Arabische en Turkse schepen werden overmeesterd. Volgens getuigenissen van piraten en overlevenden werden bij een van de acties – de kaping van het Turkse schip Grote Mahomet – meer dan driehonderd passagiers en bemanningsleden gedood. De buit was enorm, volgens een getuige 2,5 miljoen roepia’s. In december 1698 was hij weer terug op St. Mary’s-eiland, waar hij voor de thuisreis aanmonsterde op de Nassau, onder Giles Shelley. Terugkeren naar New York was niet zonder risico. De kapiteins onder wie hij had gevaren, hadden weliswaar kaperbrieven, maar in de praktijk waren zij meer op eigen gewin uit geweest. En dat gold ook voor Van Tuyl. Gouverneur van New York was inmiddels Richard Coote, Earl of Bellomont, die hard optrad tegen de piraten. Verscheidene passagiers van de Nassau werden snel na aankomst gearresteerd en ook Otto van Tuyl werd op 14 juni 1699 verhoord. Hij ontsprong echter de dans, vermoedelijk na betaling van steekpenningen. Het kapitaal dat hij bezat stelde hem in staat om een huis te kopen in Smith Street, dicht bij de East River, op dat moment een van de betere buurten in New York. En hij begon een loopbaan als koopman, goederen vervoerend met name vanuit de Caribische eilanden naar New York. Maar de zee bleef hem trekken. Nieuwe kansen deden zich voor toen er weer eens oorlog uitbrak tussen Engeland en Frankrijk en de bestuurders in New York nieuwe kaperbrieven uitgaven. In januari 1704 kreeg Van Tuyl bevel om “to provide a sufficient boat and to take with you twenty five men compleatly armed and you are therewith immediately to sayle towards Sandy Hook to discover a French privateer and you are likewise to take sieze, burn or destroy any boat or canoos belonging to the said French privateer ...”.

Otto van Tuyl schijnt deze en vergelijkbare opdrachten naar tevredenheid te hebben uitgevoerd. Het leidde tot een belangrijker commando. Hij werd benoemd tot gezagvoerder op de 120 ton metende Castel del Rey, als opvolger van Adrian Claver. Deze was van zijn commando ontheven nadat zijn bemanning geweigerd had het gevecht aan te gaan met een Frans schip voor de kust van New York. De opdracht voor Van Tuyl was het aanvallen van Franse schepen in de Caribische Zee. Half december voer Van Tuyl met een bemanning van 145 koppen uit voor wat zijn laatste reis zou worden. Slecht weer en een ongunstige wind hielden het schip op en op 19 december liep het aan de grond op zandbanken ten zuiden van Long Island, tussen Staten Island en Sandy Hook. Overslaand water en de kou kostten het grootste deel van de bemanning het leven; slechts dertien overleefden de ramp. Enkelen bereikten met boten de kust, anderen werden gered door kustbewoners die er met hun boot in slaagden bij het schip te komen. Otto van Tuyl weigerde zijn schip te verlaten. Een getuige die het schip wist te bereiken, verklaarde “that Captain Van Tuyl did not attempt to leave the vessel but sat in the shrouds and prayerfully sang the 130 Psalm in the Dutch language”. Uit de diepten roep ik tot U, o Heere. De Boston Newsletter deelde mee dat de omgekomen bemanningsleden merendeels Engelsen, Ieren en Schotten waren, aangevuld met in Amerika geboren Nederlanders.

Geboren in Gelre, dat hij nauwelijks heeft gekend, stierf Otto van Tuyl, ruim veertig jaar oud, als onderdaan van de Engelse koning en inwoner van de grote Engelse kolonie in Amerika. Nazaten van zijn jongste broers zouden zeventig jaar later vechten in de Onafhankelijkheidsoorlog, zowel aan de Engelse als de Amerikaanse kant. Otto van Tuyl zelf liet drie kinderen na, waarvan de jongste, Margaret, werd geboren een half jaar na de dood van haar vader. Zijn weduwe Grietje en de kinderen bleven niet onverzorgd achter. Zijn oudste dochter Anna sloot een goed huwelijk met Samuel Lawrence. Zijn enige zoon Dirck had onroerend goed in New York, maar bleef kennelijk ongehuwd. Zo liet Otto van Tuyl wiens naam doordrong tot boeken over Amerikaanse piraten wel een herinnering, maar geen nageslacht na.

Literatuur

  • H. Alma Cramer, Notes on the Van Tuyl family, Washington D.C. 1959
  • Ch. Grey, Pirates of the Eastern Seas, 1618-1723, Londen 1933
  • J.G. Lydon, ‘Castel del Rey, an early New York Privateer’, in: The American Neptune, 17 (oktober 1957), 292-297
  • R.C. Ritchie, Captain Kidd and the war against the pirates, Cambridge Mass., Londen 1986
  • R.L. van Tuyl en J.N.A. Groenendijk, A Van Tuyl Chronicle, 650 years in the History of a Dutch-American Family, Los Altos (Californië), Gameren 1996

Bronnen

  • Rijksarchief Gelderland, ORA Tuil, inv.nrs. 10, 16
  • Streekarchief Bommelerwaard, ORA Zuilichem, inv.nrs. 10, 677
J.N.A.Groenendijk
Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 2, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: dr J.A.E. Kuys (eindredactie), drs R.M. Kemperink, E. Pelzers en drs P.W. van Wissing. Verloren Hilversum, 2000, pagina's 101-103.