Johnny van Doorn
1944-1991, Selfkicker, Stem en Chroniqueur
Johan (Johnny) van Doorn werd op 12 november 1944 in het Zonnehuis in Beekbergen geboren als tweede zoon van Johannes Antonius (Joop) van Doorn en Gertrud Selma (Gertie) Wiesner, die door de slag om Arnhem uit Arnhem naar het veiliger Beekbergen waren verdreven.Van Doorn huwde 28 december 1967 in Amsterdam met Yvonne Irene Mousset. Het echtpaar had één zoon, Sindbad Bruce (1969). De dood bezocht Van Doorn op 26 januari 1991 in een Amsterdams ziekenhuis. Op 31 januari werd hij gecremeerd, de as werd op zee verstrooid op 23 april 1991.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/3/-011.jpg
Johnny van Doorn als The Selfkicker in Carré in 1966 (foto: Ronald Sweering, Amsterdam)

Johnny van Doorn groeide op in Arnhem, in de Sint Peterlaan op nummer 8, in een burgerlijk milieu. Zijn vader werkte op kantoor, was chef-inkoper, zijn moeder, die van Duitse afkomst was, leidde de idylle thuis. Dat zoon Johnny tot de hogere burgerschool werd toegelaten, was voor het gezin iets om trots op te zijn, maar die trots week toen de carrière via het Thorbecke Lyceum op de Lorentz HBS voortijdig een roemloos einde kende.

Op zeer jonge leeftijd experimenteerde Van Doorn, die zich Johnny the Selfkicker ging noemen, met de voordracht van geluidspoëzie, ‘electric acts’: van vuurwerk maakte hij een gedicht, in duizelingwekkend tempo mitrailleerde hij klanken en soms woorden. Het eerste officiële optreden dateerde van de herfst van 1960, uiteraard in Arnhem, in Hotel Carnegie op het Stationsplein, in het gezelschap van drummer Pierre Courbois en de schilders Rik van Bentum en Jan Cremer. Vanaf dat moment declameerde Johnny in Arnhem, op straathoeken en de tapijtafdeling van Vroom & Dreesmann.

Met zijn ouders, zijn omgeving en zijn stad had Van Doorn een gecompliceerde verhouding, waarin afkeer en idealisering elkaar afwisselden. In zijn prozaboek Mijn kleine hersentjes (Amsterdam 1972) herinnert Van Doorn zich zijn jeugd als een bron van voortdurend geluk: zijn vader speelde piano, zijn moeder was keukenprinses en zoon Johnny deugde en genoot van de wonderen der natuur. Tegelijkertijd is er afkeer van Arnhemse sufheid en rebellie tegen het ‘burgerlijk’ milieu: alsof de benauwde omgeving de grote gevoelens bedreigde met stilstand en verwatering.

Aangemoedigd door de verveling in Arnhem en onenigheid thuis en verleid door de lokroep van Amsterdam, waar hét gebeurde, vertrok Johnny in 1962 naar de hoofdstad. Aanvankelijk had hij geen plannen, geen geld en geen woonruimte, maar wel kennis aan Simon Vinkenoog, die in die dagen de personificatie leek van bewustzijnsverruiming en poëzie. Al snel baande Johnny zich met zijn luidruchtige experimenten een weg in kunstenaarssociëteit De Kring, waar hij zich zijn optreden beloond zag met hysterische boosheid, vliegende asbakken en ander strijdgewoel. In 1963 debuteerde hij in het tijdschrift Podium.

Op de avond van 28 februari 1966 kende Johnny van Doorn een van zijn finest hours: tijdens de roemruchte manifestatie ‘Poëzie in Carré’, georganiseerd door Olivier Boelen en Simon Vinkenoog, trad een 25-tal dichters op, en Johnny was een van de optredenden. Hij was het die onder het publiek en in de media het meeste opzien baarde. Zijn voordracht van ‘Komtocheensklaarklootzak’ – een gedicht dat begonnen was als ready made (een in Antwerpen gehoorde kreet) – zorgde in huiskamers en in de zaal voor tumult. Een vrouw uit het publiek beklom zelfs het podium om op hoofd en rug van de dichter een bos bloemen stuk te slaan. In een paar minuten was Johnny als burgerschrik bij uitstek een icoon van de eigen tijd geworden. Nadien zou hem de eretitel ‘de eerste Nederlandse beat poet’ ten deel vallen.

In 1966 verscheen zijn eerste bundel poëzie bij De Bezige Bij: Een nieuwe mongool (Amsterdam 1966). Via radio, televisie en kranten verspreidde zich de roem van The Selfkicker. Toen hij in 1967 van een Arnhems poëziefestival geweerd werd, protesteerden wél optredende dichters als Buddingh’ en nodigde AVROpresentator Willem ’O Duys Johnny uit om zich op prime time op de televisie uit te spreken.

Toen de tijdgeest, waar Johnny een representant van leek, zich steeds duidelijker manifesteerde en van Amsterdam een ‘Magies Sentrum’ maakte, en het verzet van de stad vorm vond in de Provobeweging en de Maagdenhuisbezetting, toen was voor Johnny van Doorn de lol er eigenlijk af. De psychedelicaprofeten en de halfzachte blijheid van de jaren ’60 vonden in Johnny van Doorn geen aanhanger.

In 1972 debuteerde hij als prozaschrijver met Mijn kleine hersentjes, een innemend en hier en daar zelfs innig zelfportret. Van de luidruchtigheid van The Selfkicker lijkt weinig meer over. Van Doorn portretteert zich in dit boek als een autodidact. Op dat punt is er verwantschap met Simon Vinkenoog. Belangrijker is misschien nog de ambitie kunstenaar te zijn, als kunstenaar met aanhoudende ontroering en verwondering in het leven te staan. Hij noemt zich avant-gardist en bohémien en daarmee wordt vooral een houding in het leven bedoeld en dat leven was voor Van Doorn een kunstvorm: veel van zijn literair werk volgt zijn eigen leven dan ook op de voet.

Vanaf 1973 was Van Doorn betrokken bij het programma Herenleed, dat vele jaren op de televisie een kleine schare van getrouwen trok en later zelfs in het theater werd gebracht. Van Doorn speelde diverse rollen, waarmee hij de twee opponerende heren (gespeeld door Armando en Cherry Duyns) in verwarring en op ideeën bracht.

Met zijn literaire carrière wilde het na 1972 aanmerkelijk minder vlotten. Optredens gingen weliswaar gewoon door – iedereen wilde het fenomeen wel zien, waarbij zijn handelsmerk steeds meer werd: de slepende stem met uitbarstingen van pathos – maar met het schrijven van proza en het vinden van een nieuwe toon ging het niet naar wens. De verhalen voor de radio en in zaaltjes droeg hij intussen zo vaak voor dat ze na herschrijven en herformuleren langzamerhand hun leesbare vorm vonden. Met name de hulp van Wim Noordhoek, medewerker van VPRO-radio, heeft ertoe bijgedragen dat er halverwege de jaren ’80 weer werk van Van Doorn verschijnen ging. In 1984 verscheen Gevecht tegen het zuur (Amsterdam 1984), waarin verhalen van de jaren daarvoor eindelijk gedrukt werden en tot rust kwamen. Het boek kende onmiddellijk een behoorlijk verkoopsucces. Het Bekende Nederlanderschap van Van Doorn leidde ertoe dat hij voor reclamespotjes gevraagd werd: met Jules Deelder prees hij op televisie zoutjes aan. In het circuit van voordrachten langs clubhuizen en literaire cafés bleef Van Doorn tot de topattracties behoren.

Vanaf 1984 combineerde Van Doorn op succesvolle wijze de voordracht in zaaltjes met de transmutatie op papier van de voorgedragen verhalen. Die hervorming van teksten voor luisteraars in teksten voor lezers moet veel inspanning van hem gevergd hebben. Met zijn verhalen, die hij graag kronieken noemen mocht, schreef hij aan de geschiedenis van zijn eigen tijd: een tijd van onvrede en verzoening. In zijn verhalen keert Van Doorn – soms met spijt over zoveel eigen onbegrip toen – in herinnering en werkelijkheid terug naar Arnhem en de jaren van toen, naar de laatste jaren van zijn vader en naar de verloren tijd, de herinnering aan zijn moeder en schilderende vriend Sikke Laverman. Zo waren er twee Arnhems in zijn werk: het herinnerde en het later hervonden Arnhem.

De kalme burgerlijkheid van zijn ouderlijk huis, die hem destijds tot bohème en vlucht inspireerde, kende in de beschrijving van de verloren zoon van Arnhem steeds meer geborgenheid en geluk. Het was dat stil, vanzelfsprekend geluk, dat in Van Doorns laatste jaren de verhouding met Arnhem en wat er aan familie en kennissen nog leefde, bepaalde. Weemoed was er ook en verdriet over wat verloren ging, over de teloorgang en het sterven van wie hem dierbaar was. De vroege dood van Van Doorn, ontegenzeglijk symbool van de jaren ’60 en van de jeugd van toen, bracht een schok teweeg. De chroniqueur van de eigen tijd schreef niet langer voort en de onverwisselbare stem zou zwijgen. In het Nachleben – de herdrukken van zijn werk, speciale aan Van Doorn gewijde publicaties, een naar hem genoemde prijs en een plein – komt de betekenis van Van Doorn goed tot uitdrukking, misschien zelfs beter dan bij het leven van de Selfkicker, de stem en de chroniqueur.

Werken

Als Johnny the Selfkicker:
  • De heilige huichelaar, Amsterdam 1968
  • Dichtbundels, herdrukt in: Johnny van Doorn, Verzamelde gedichten, met een nawoord van A.F.Th. van der Heijden, Amsterdam 1994
  • Onder eigen naam:
  • De geest moet waaien, Amsterdam 1977
  • Langzame wals: kronieken, Amsterdam 1986
  • Door de weken heen: dagboeken, Amsterdam 1988
  • De lieve vrede: legendarische momenten 1944-90, Amsterdam 1990
  • Oorlog & pap, Amsterdam 2001; 2 cd’s
  • Johnny van Doorn Archief 1944-1991, Hilversum 2001; 11 cd’s

Literatuur

  • H. Dütting (red.), Archief Johnny van Doorn. Beschouwingen en interviews, Baarn 1994
  • Parmentier 4 (1992/1993), nr. 3 (Johnny van Doorn-nummer)
  • F. Stapert, Johnny van Doorn 1944-1991. Literatuur als boniment, Amsterdam 2001 (tekstboekje met foto’s bij de cd Oorlog & pap)
Peter Altena
Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 3, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: drs. C.A.M. Gietman (eindredactie), drs. R.M. Kemperink, dr. J.A.E. Kuys, E. Pelzers en drs. P van Wissing .W.. Verloren Hilversum, 2002, pagina's 38-40.