Just Göbel
1891-1984, Doelman en Arts
Marius Just Göbel werd geboren in Soerabaja (Nederlands-Indië) op 21 november 1891 als zoon van Jan Frederik Göbel en Maria Dorothea LincklaenWestenberg. Hij trouwde op 8 augustus 1928 in Amsterdam met Lucie Johanna Arendsen Hein (1902-1990). Het echtpaar kreeg vier kinderen: Walter Claude, Helene Anie, Olga Maria en Sylvia Albertina. Just Göbel overleed op 5 mei 1984 in Wageningen.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/3/-018.jpg
Vier internationals van Vitesse in gesprek. Van links naar rechts: Jacques Alberts (op dat moment nog actief), Gerrit Horsten, Just Göbel en Willem Hesselink, mei 1952 (foto: Archief Vitesse, Arnhem)

Just Göbel zat nog in de schoolbanken, toen hij het shirt van Vitesse al tot zijn uitrusting mocht rekenen. In 1907 speelde Just, slungelachtig lang en pas zestien jaar oud, zijn eerste echte wedstrijd als linkshalf in het derde elftal. Nog geen drie jaar later stond de jonge voetballer bij het eerste elftal van de Arnhemse vereniging onder de lat, na in de reserveteams als veldspeler en keeper de aantrekkelijkheid van het doel te hebben leren kennen. In 1909 kwam hij – nota bene als reservekeeper van Vitesse – uit voor Oost-Nederland, met als ongedacht gevolg dat hij bij de keuzeheren in de smaak viel. “Als Beeuwkes weggaat”, zo werd langs de lijn gezegd, “houdt Göbel dan in de gaten”. Dat gebeurde prompt. Toen de vaste keeper van het Nederlands Elftal naar Indië vertrok, werd de lange, linksbenige doelman uit Arnhem zijn vanzelfsprekende opvolger. Just speelde zijn eerste interland op 19 maart 1911 in Antwerpen, waar de Belgen met 5-1 werden verslagen. In de jaren daarna voegde Just nog 21 interlands aan zijn erelijst toe. Dat aantal zou ongetwijfeld groter zijn geweest, wanneer het internationale voetbal tussen 1914 en 1918 niet was stilgevallen.

Just Göbel combineerde de studie voor arts met zijn passie voor de sport, in een tijd waarin het voetbal vooral de gegoede kringen aansprak. De geschiedenis van de oudste voetbalverenigingen – onder meer Koninklijke HFC (Haarlem), Quick (Nijmegen), UD (Deventer), maar ook Vitesse (Arnhem) – bewijst dat evenzeer als de maatschappelijke positie van de voetballers van toen. Het is geen toeval dat Just zijn specialiteit van duikende doelman bij het Utrechtse Hercules heeft ontwikkeld. Tijdens zijn studiejaren mocht hij bij die club meetrainen. De Engelse trainer Fred Warburton leerde hem het plukken van de bal, in de lucht maar ook van de schietgrage voeten van menig voorhoedespeler. Hij keepte stijlvol en klemvast. Wegstompen vond hij niks, vangen wel. Zijn lange armen kwamen hem daarbij goed van pas. Met lage schuivers had hij aanvankelijk wel moeite. Via noeste trainingen kreeg hij ook dat onderdeel van het vak letterlijk en figuurlijk onder de knie.

Onbetwiste hoogtepunten in de keeperscarrière van Just Göbel waren de wedstrijden tegen Engeland, waar de betere amateurs op hetzelfde (hoge) niveau speelden als de professionals. Hun maatschappelijke positie maakte betaling overbodig. De Engelse voetballers versloegen Nederland op 12 maart 1912 maar liefst met 4-0. Toch maakte Just een onuitwisbare indruk op het Engelse publiek, dat ‘The Dutch Magnificent’ – een fraaie kop uit de Sports Express – met een grote ovatie beloonde. De zestig meegereisde supporters beseften dat zonder de Arnhemse doelman Nederland met dubbele cijfers verloren zou hebben. Just Göbel maakte ook deel uit van de ‘gouden’ ploeg, die in een van de legendarische wedstrijden uit de Nederlandse voetbalgeschiedenis Engeland versloeg: de ‘thriller’ op 24 maart 1913 op het Haagse Houtrust, waar de Engelse leermeesters met 2-1 aan de toen nog vrij lange broek kregen. Maar liefst 17.000 fans beleefden een historische zege op een team dat onverslaanbaar werd geacht. Verslaggevers zagen “mannen met baarden, mannen met grote posities nerveus doen, geheel uit hun evenwicht”. De 4-2 nederlaag tegen de Rode Duivels, nog geen maand later in Zwolle, leerde dat Just wel degelijk te passeren was. Misschien werd hij daarom zelf gepasseerd voor de laatste wedstrijd die het Oranjeteam speelde, voordat de Eerste Wereldoorlog interlands onmogelijk maakte. Maar vijf jaar later, op 9 juni 1919, was hij weer van de partij, tegen de Zweden, die in Amsterdam met 3-1 verloren, maar ruim twee maanden later in Stockholm het Nederlands elftal met 4-1 het nakijken gaven. Een week daarna – op 31 augustus 1919 – speelde Just zijn laatste interland in Oslo tegen de Noren. Zijn bijziendheid maakte het keepen op topniveau een te zware opgave.

Bij Vitesse stopte Just Göbel enkele jaren later. Toch had zijn club hem soms hard nodig, vooral wanneer zijn opvolgers het moesten laten afweten. In het seizoen 1922-1923 stond Just meermalen in het doel om na een onverwachte degradatie een snelle terugkeer naar de hoogste klasse van het voetbal te bewerkstelligen. Hij trainde dan met schooljongens, die snel werden opgetrommeld om reeksen schoten op de interim-keeper af te vuren. Wanneer een jongeling hem met een listig schot wist te verschalken riep hij steevast “Goeie bal” om vervolgens te bewijzen dat hij de kunst van het keepen niet verleerd had. Just was een op en top sportman, die niet rookte en dronk, maar wel veel over had voor zijn geliefde sport. Hij was de eerste doelman die volgens de insiders van toen het keepen wetenschappelijk benaderde. Ir. Ad van Emmenes, zelf ooit afgeschilderd als de ‘voetbalprofessor’, noemde hem de beste keeper aller tijden. Toch sloeg hij aanbiedingen van Engelse clubs af: beroepsvoetballer wilde hij niet worden, arts wel. De bescheiden doelman wilde evenmin iets weten van loftuitingen. Ook ver na de afsluiting van zijn indrukwekkende carrière moest hij niets hebben van interviews. “Schrijft U toch liever over die prachtige wedstrijd op Wembley, met Johan Cruyff, en die twee doelpunten van Jan Peters. Dat was een veel grotere prestatie hoor”, zei hij tegen een journalist, die de wedstrijden tegen Engeland in zijn herinnering wilde terugroepen. Just Göbel voltooide zijn medicijnenstudie te Utrecht in 1928, en vertrok vervolgens naar Berlijn, waar hij in 1932 tot doctor in de geneeskunde promoveerde. Hij werd eerste geneesheer van het Amsterdams Kindersanatorium, later Groot Blaricum genoemd. In 1938 keerde hij terug naar Arnhem, waar hij tot 1962 een praktijk als huisarts uitoefende, opnieuw in bescheidenheid. Wanneer er bij Vitesse iets te vieren was, dan kwam hij graag naar Monnikenhuize, om zijn oude vrienden te ontmoeten. Zelfs outsiders konden dan aan zijn fiere, lange gestalte zien, waarom hij een goede doelman was geweest. Voetbal bleef hem boeien, ook in de jaren waarin het beroepsvoetbal definitief doorbrak. Hij overleed op 5 mei 1984 in Wageningen, 93 jaar oud.

Literatuur

  • J. Brons, A.V.C.Vitesse 1892-1992, Arnhem 1992
  • ‘Dan riep’ie: “Goeie bal”: Herinneringen aan de duikende doelman Just Göbel’, in: De Gelderlander, 8-7-1989
  • ‘The Dutch Magnificient: “Zonder Just Göbel hadden we met dubbele cijfers verloren” ’, in: De Gelderlander, 27-12-2001
  • M. Verkamman e.a., Het Nederlands elftal. De historie van Oranje 1905-1989, Amsterdam 1989
  • M. Verkamman, R. Velthuis, J. Woldendorp e.a., Sporteeuw: 100 jaar Nederlandse topsport, Amsterdam/Antwerpen 2000
  • M. Verkamman, Oranje, toen en nu, dl.1, z.p. 2001
Ad Lansink
Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 3, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: drs. C.A.M. Gietman (eindredactie), drs. R.M. Kemperink, dr. J.A.E. Kuys, E. Pelzers en drs. P van Wissing .W.. Verloren Hilversum, 2002, pagina's 57-58.