Louwrens Penning
1854-1927, Journalist en Schrijver
Louwrens Penning werd op 2 december 1854 geboren te Waardhuizen (N.-B.), hij overleed op 12 januari 1927 te Utrecht.Hij was een zoon van de christelijk-afgescheiden predikant Frans Michel Penning en Hendrika van der Beek. Op 20 mei 1891 trouwde hij te Gorinchem met Adriana Jenneke Machelina Heijmans. Zij kregen twee dochters en twee zonen, van wie één dochter op jonge leeftijd overleed.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/3/-040.jpg
Louwrens Penning (foto: Iconografisch Bureau, Den Haag)

In zijn jonge jaren verhuisde Penning ettelijke keren. Dit was een gevolg van de kerkelijke loopbaan die zijn vader volgde. Na zijn eerste levensjaren in Waardhuizen doorgebracht te hebben, vertrok hij in 1861 met het gezin naar Landsmeer, waar zijn vader – in combinatie met Nieuwendam – in dat jaar tot predikant werd beroepen. Niet lang daarna – in 1862 – vertrok het gezin alweer, en wel naar Bunde in het koninkrijk Hannover, waar Pennings vader beroepen was. In Duitsland volgde Penning dus een belangrijk deel van zijn schoolonderricht. Na verloop van tijd werd Pennings vader ziek en hij overleed ten slotte in 1869. Louwrens Penning was toen amper vijftien jaar oud.

Het overlijden van vader Penning betekende dat het gezin in grote financiële moeilijkheden kwam. Er werd besloten naar Nederland terug te keren. Het gezin Penning vestigde zich te Nieuwendijk (bij Almkerk). Penning ging hier nog enkele jaren naar school.

Hierna werd het nodig dat hij als oudste iets zou gaan verdienen. Hiertoe werd een winkeltje in kruidenierswaren begonnen te Dussen. Van daaruit trok Penning er met een hondenkar op uit, om in de omgeving bestellingen te verwerven en rond te brengen. Hij deed dit met redelijk succes. Het leidde tot enige voorspoed. En zo genoot hij al op twintigjarige leeftijd enig aanzien in de omgeving.

In deze periode deed hij al enige vergeefse pogingen tot publiceren in een stijl die overigens vol germanismen zat: een gevolg van het feit dat hij het grootste deel van zijn schoolopleiding in Duitsland had genoten.

Ondanks het feit dat het goed ging, werd de winkel hem toch te beperkt. In 1877 besloot hij terug te keren naar Ostfriesland, waar hij te Weener in dienst trad bij een oude vriend van zijn vader, die een houthandel had. Hij werd diens assistent en boekhouder.

In deze tijd deed hij een vergeefse poging om voor predikant te studeren, hetzelfde ‘vak’ als zijn vader. Het bleek naast zijn dagelijkse werkzaamheden niet op te brengen. Enkele dagen nadat hij had besloten om met de studie te stoppen, schreef hij een gedicht voor een kalender, dat gepubliceerd werd. Het markeerde het begin van zijn loopbaan als publicist.

In 1880 keerde hij terug naar Nederland, waar hij in dienst trad van een graanhandelsfirma te Gorkum. In deze functie reisde hij veel in de omtrek. In Gorkum ook begon hij zijn journalistieke werk. Door de toenmalige gereformeerde predikant, ds. P. Biesterveld (1863-1908), werd hij overgehaald om te gaan schrijven voor het pas opgerichte weekblad van anti-revolutionair snit De Drie Provinciën. Hij schreef er feuilletons voor en de buitenlandse overzichten. Het eerste feuilleton dat hij schreef, Het beleg van Gorcum, had – zoals tijdens zijn loopbaan vaker het geval zou zijn – een thema uit de lokale geschiedenis tot onderwerp. Het verscheen in 1888.

1 januari 1896 bracht, zoals hij het zelf omschreef, de ommekeer in zijn leven: de Schot Leander Starr Jameson (1853-1917) trachtte rond de jaarwisseling in Transvaal het Britse gezag te vestigen. Tevergeefs. Penning had echter al lang een diepe sympathie voor het broedervolk in zuidelijk Afrika. Hij was van mening dat de banden tussen de Nederlanders en de Boeren versterkt moesten worden. Om die reden stimuleerde hij dat vanuit Nederland zich mensen daar vestigden. En zo gingen ook zijn broers Gerrit en Arie er in de jaren ’80 heen.

Alleen de bittere tranen van zijn moeder, die hem smeekte om zo lang zij leefde niet ook nog te vertrekken, weerhielden hem ervan om er ook heen te gaan. Hij had er spijt van dat hij niet eerder dan een van zijn broers gegaan was. Door de ‘Jameson-raid’, de mislukte Engelse poging om Transvaal te overmeesteren, vlamden zijn warme gevoelens voor de ‘Boeren’ opnieuw op. Hij ging verhalen schrijven die in zuidelijk Afrika speelden. En zo verscheen in 1896 zijn eerste boek: De helden van Zuid-Afrika. Het was eerst als feuilleton in De Drie Provinciën verschenen. Het werd spoedig gevolgd door andere.

In 1899 brak de Tweede Boerenoorlog uit. Penning deed verslag en zo verschenen in afleveringen de drie delen van De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-Republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat. Hiermee was hij definitief als schrijver doorgebroken. Tussen 1896 en zijn dood in 1927 verschenen 75 titels, waarvan er 20 in zuidelijk Afrika speelden. Vele ervan verschenen eerst in feuilletonvorm, bijvoorbeeld in het geïllustreerde christelijke weekblad Timotheüs, waar hij sinds 1900 voor schreef. Een aantal van zijn boeken werd vertaald in het Engels, Duits en Maleis. Met name zijn in zuidelijk Afrika spelende boeken zouden hem als schrijver beroemd maken. In al zijn verhalen speelt Gods leidende hand een belangrijke rol.

Zijn bazen bij het Gorkumse graanbedrijf stonden hem toe dat hij de helft van zijn tijd voor schrijven vrijmaakte. In 1903 verhuisde hij – nog in dienst bij het bedrijf – met zijn gezin naar Zeist. In die tijd verschenen zijn beroemd geworden, tijdens de Boerenoorlog spelende jeugdboeken als De Leeuw van Modderspruit (1900) en De held van Spionkop (1902).

In 1906 verhuisde hij naar Apeldoorn. Hier, in Gelderland, kon hij zich voor het eerst geheel aan de journalistiek en het schrijven wijden. In Apeldoorn nam hij de exploitatie van christelijk weekblad De Veluwe, Christelijk Weekblad voor Apeldoorn over. Het blad werd in 1901 gesticht en was toen “gewijd aan de belangen van huis, school, kerk en staat in de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Epe en Voorst”. In 1922 is het opgegaan in De Graafschapper. Ook in Apeldoorn startte hij Christelijk Volksblad voor het Huisgezin, een geïllustreerd weekblad.

Na enkele jaren stapte hij over naar het nieuw opgezette Arnhemsch Dagblad, ook een christelijk, anti-revolutionair blad. Bij het Arnhemsch Dagblad bekleedde Penning de functie van directeur. Vanwege deze functie verhuisde het gezin-Penning in 1909 naar Arnhem. Zijn nieuwe baan bracht veel administratief werk met zich mee. Toch vond hij tijd om te schrijven. Voor de krant schreef hij bijvoorbeeld de binnenlandse overzichten en feuilletons. In 1919 werd het Arnhemsch Dagblad ingelijfd bij De Standaard en als zodanig beëindigd.

In zijn Gelderse periode verschenen ook weer een groot aantal boeken van zijn hand. Net als eerder in Gorkum waren hier ook weer ettelijke verhalen bij die hun voedingsbodem vonden in zijn directe, Gelderse, omgeving. Gelderse titels zijn onder meer: De broeders van St. Jan te ’s-Heerenloo (1907), De bestorming van Arnhem (1910), Gelderlandsch bevrijding van het Fransche juk (1913) en Om Gelre’s hertogskroon (1917).

Veel van Pennings boeken beleefden tal van drukken. Met name geldt dat voor zijn Afrikaanse boeken. Zelfs in de afgelopen decennia zijn er nog boeken van hem herdrukt en bewerkt. Van zijn Gelderse boeken werd met name De bestorming van Arnhem ettelijke keren herdrukt. Nog in 1999 verscheen van dit boek, dat speelt aan het einde van de Franse tijd, een stripversie.

In 1919 vertrok Penning naar het dagelijks verschijnende nieuwsblad De Stichtsche Courant in Utrecht. Hiervoor schreef hij ook weer feuilletons. Tegelijk was hij verantwoordelijk voor het lokale bijkantoor van De Standaard, waarvan De Stichtsche Courant sinds mei 1919 een kopblad was. Later was Penning ook hoofdredacteur van Het Vaandel voor Stad en Provincie Utrecht. Dit weekblad was een uitgave van de antirevolutionaire persvereniging te Utrecht. Vanwege zijn betrokkenheid bij wat er in Zuid-Afrika gebeurde, behoeft het geen verwondering te wekken dat hij voorzitter was van de afdeling Utrecht van de Nederlandsch-Zuid-Afrikaansche Vereeniging.

In 1922 vertrok hij – op uitnodiging van zijn uitgevers – voor het eerst naar Zuid-Afrika, waar hij ook zijn broers terugzag. Vol nieuwe indrukken en inspiratie keerde hij terug. Ondanks zijn reeds gevorderde leeftijd bleef hij zeer actief. ’s Zomers schreef hij en ’s winters gaf hij lezingen. Aan zijn patriarchale voorkomen en zijn banden met Zuid-Afrika ontleende hij zijn bijnaam ‘Oubaas Penning’. De laatste jaren schreef hij voornamelijk nog voor Timotheüs. Hij overleed thuis op 12 januari 1927. De laatste woorden van deze gelovige man waren geweest: “O, God, wij danken, en wij loven, en wij prijzen U in eeuwigheid.” Drie dagen na zijn overlijden werd hij begraven op de begraafplaats Kovelwade te Utrecht. Het graf is er nog.

Literatuur

  • H. Jongsma, ‘Louwrens Penning, schrijver en journalist’, in: BWN, dl. 4, 382-384
  • P.J. Risseeuw, Christelijke schrijvers van dezen tijd, Kampen 1930

Bronnen

  • L. Penning. Uit mijn leven, Zwolle 1927
  • A.J. Lever
    Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 3, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: drs. C.A.M. Gietman (eindredactie), drs. R.M. Kemperink, dr. J.A.E. Kuys, E. Pelzers en drs. P van Wissing .W.. Verloren Hilversum, 2002, pagina's 116-118.