Peter van Anrooy
1879-1954, Dirigent en Componist
Peter Gijsbert van Anrooij (bekend onder de naam Van Anrooy) werd geboren in Zaltbommel op 13 oktober 1879 als zoon van Peter Gijsbert van Anrooij, aanvankelijk docent aan de plaatselijke HBS en later apotheker te Zaltbommel, en Jozefa Helena Maria Pool. Peter Gijsbert junior trouwde op 29 november 1906 met Frederique Johanna Adolphina de l’Espinasse. Uit dit huwelijk kwamen twee dochters voort.Van Anrooy overleed op 31 december 1954 in ’s-Gravenhage.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/3/-002.jpg
Peter van Anrooy, door J. van Toorop, 1926 (foto: Iconografisch Bureau, Den Haag)

Zaltbommel heeft in het leven van Peter van Anrooy altijd een bijzondere plaats ingenomen: “Mijn leven lang ben ik er ieder jaar geweest, ik ben blij, dat ik in dat kleine stadje geboren werd onder een zo gelukkig gesternte.”

In Zaltbommel behoorde zijn vader waarschijnlijk tot een selecte kring van lieden met een internationale oriëntatie. De bekendste van hen is wel Karl Marx, die tussen 1861 en 1864 met tussenpozen in Zaltbommel verbleef. Diens moeder, Henriette Pressburg, die in die jaren in de stad woonde, was geparenteerd aan de eveneens uit Zaltbommel afkomstige familie Philips. Leden van de families Pressburg en Philips trouwden met Van Anrooijs. Wanneer Karl Marx in Zaltbommel vertoefde, woonde hij meestal bij de zus van zijn moeder, tante Sophie, die getrouwd was met de Zaltbommelse koopman Lion Philips, grootvader van de oprichters van het Philipsconcern. Marx schijnt daar, behalve geld geleend, ook gewerkt te hebben aan Das Kapital. En zo kan het beeld geschetst worden van twee families aan één tafel onder één dak: Lion Philips als vertegenwoordiger van het kapitalisme en Karl Marx als woordvoerder van het socialisme. Tussen hen bewoog zich de familie Van Anrooij.

Peter van Anrooy bracht de eerste zeven jaar van zijn leven in Zaltbommel door, tot het gezin in 1886 naar Utrecht verhuisde. Daar stond hij sinds 1890 ingeschreven als leerling van de Toonkunst Muziekschool. Hij had er piano- en compositieles bij Johan Wagenaar en kreeg vioolles van Gerrit Veerman. In deze tijd was zijn toekomstige leermeester Willem Kes bezig het Amsterdams Concertgebouworkest te verheffen van een plaatselijk ensemble tot een orkest van internationale allure. Tegelijk deed hij pogingen om het publiek zodanig op te voeden dat er zich een echte concertcultuur kon ontwikkelen. In 1899 volgde Van Anrooy in Moskou lessen bij Willem Kes, die daar toen als dirigent werkzaam was. Daarnaast volgde hij contrapuntlessen bij Sergej Tanejef, die op zijn beurt weer een leerling van Tsjaikowsky was. Dat de lessen van een persoonlijkheid als Kes grote invloed op de jonge Van Anrooy hadden, mag duidelijk zijn. Na zijn leerjaren in Moskou kreeg Peter van Anrooy een aanstelling als violist bij het orkest te Glasgow en in 1902 bij het Tonhalle Orchester te Zürich. In 1903 keerde hij terug naar Nederland om een functie te vervullen als tweede kapelmeester bij het Amsterdams Lyrisch Toneel en was hij tevens werkzaam als leider van het Studenten Muziekgezelschap J.Pzn. Sweelinck. Pas in 1905 begon zijn eigenlijke carrière als dirigent in Groningen, waar hij ook directeur van de muziekschool was. Als blijk van waardering ontving hij in 1914 het eredoctoraat van de universiteit van Groningen.

In 1911 had Van Anrooy Groningen echter al ingewisseld voor Arnhem, waar hij aangesteld werd als dirigent van de Arnhemsche Orchestvereeniging (AOV). De situatie die de jonge dirigent er aantrof, was verre van aanlokkelijk: het orkest had tussen 1895 en 1911 twee dirigenten versleten, te weten Heuckeroth en Kwast.

Deze twee dirigenten stuitten steeds op ongewenste bemoeienis van buitenaf met de inhoud van het artistieke programma van het orkest. Vooral Heuckeroth had veel problemen met de directie van de Buitensociëteit gehad, voor wie hij ook concerten dirigeerde. Heuckeroth toonde weinig bereidheid om gehoor te geven aan de smaak van de bestuursleden en het publiek. Uitvoeringen dienden volgens hen verlucht te worden met populaire deuntjes. Ze vonden dat klassieke muziek hooguit vóór de pauze mocht worden gespeeld en na de pauze “meer voor het algemeen bevattelijke muziek uitgevoerd moest worden”. Het was in die jaren gebruikelijk dat de dirigent van de AOV ook de zogenaamde Velperpleinconcerten en harmonieconcerten van het plaatselijke muziekkorps van het 8ste regiment infanterie leidde. Heuckeroth was vrijwel meteen vrijgesteld van deze activiteiten. Doordat in 1909 ook kritiek rees op Heuckeroths opvolger Kwast ging het bestuur over tot het instellen van gastdirigentschappen. Zo werd Van Anrooy op 2 februari 1910 uitgenodigd een AOV-concert te dirigeren. De strubbelingen tussen het bestuur en Kwast bleven echter doorgaan, wat ertoe leidde dat Kwast per 1 oktober 1911 schriftelijk ontslag vroeg.

In deze ontreddering trof Van Anrooy de AOV en het Arnhemse orkestpubliek bij zijn aantreden aan. Door de waardevolle lessen van Willem Kes was de persoonlijkheid van de jonge dirigent al stevig gevormd. Hij gaf onmiddellijk bij zijn aanstelling te kennen dat hij er niets voor voelde de Velperplein- en harmonieconcerten te leiden.

De zeven jaar die Van Anrooy met de AOV werkte, waren van enorm belang voor het orkest en het concertpubliek. Met een ijzeren consequentie bracht hij verbetering in het programmabeleid van zowel de ledenconcerten als de volksconcerten. Hij verbood, net als zijn leermeester Willem Kes bij het Residentie Orkest had gedaan, het roken en het gebruik van andere consumpties in de zaal tijdens de concerten. Met al deze maatregelen stootte hij, zoals te verwachten, veel mensen voor het hoofd. Zijn uitgesproken ideeën en vasthoudendheid hadden echter tot gevolg dat de bestuursleden die zich niet konden vinden in het nieuwe beleid, aftraden. Daardoor ontstond er een bestuur dat zich achter Van Anrooys ideeën kon scharen en hem steunde.

Toch bleven reacties van ontevredenheid niet uit. Allerlei gevoelens en oorzaken lagen ten grondslag aan de bij tijd en wijle in de kranten opstekende kritiek op het beleid van Peter van Anrooy. Zo vond iemand dat de dirigent rekening moest houden met mensen die de hele week gewerkt hadden en niet alleen maar ‘sombere’ muziek wilden horen. Maar ook leden van de Arnhemse gemeenteraad meenden hun zegje te kunnen doen over het artistieke beleid van Van Anrooy. Discussies in de Arnhemsche Courant konden hierdoor niet uitblijven. Gelukkig wist Van Anrooy zich telkens weer gesteund, onder anderen door de componist, organist en dirigent M.A. Brandts Buys, een telg uit een geslacht van bekende musici.

Van Anrooy is zijn hele dirigentenloopbaan iemand geweest die hoge eisen stelde aan zichzelf en zijn medemens, waarbij het hem erom ging de muziek en de mens in zowel muzikaal-artistiek als ideëel opzicht hogerop te helpen. Desondanks verstomde de kritiek niet. Zelfs in Nijmegen, waar Van Anrooy op 6 februari 1915 het gloednieuwe Concertgebouw De Vereeniging met de AOV feestelijk had geopend, laaide de kritiek een paar maanden later op, en wel met dezelfde inhoud als in Arnhem. De strubbelingen tussen de AOV en de directie van De Vereeniging gingen vooral over de programmering. Peter van Anrooy werd namelijk in 1915 en 1916 reeds geconfronteerd met de wens van de directie om met het oog op een meer rendabele exploitatie artistiek minder ambitieuze programma’s te kiezen. Het weinig verheffende gekrakeel culmineerde in 1916 uiteindelijk in een kortstondige breuk tussen de AOV en de Nijmeegse Vereeniging.

Niet alleen in artistiek opzicht stak Van Anrooy zijn nek uit. Tijdens de Eerste Wereldoorlog, toen de toch al onderbetaalde musici gedurende een paar maanden slechts tweederde van het salaris uitbetaald kregen, organiseerde Van Anrooy benefietconcerten met uitvoeringen van Mahlers eerste en vierde symfonie en het Vioolconcert van Beethoven met beroemde solisten als de violist Carl Flesch en vele anderen. De opbrengst van deze concerten kwam ten goede aan de musici.

In zijn Arnhemse jaren had Van Anrooy het niveau van het orkest aanzienlijk weten te verhogen. Dat had hij bereikt door zijn veeleisendheid en precisie waarmee hij de musici voortdurend aanspoorde tot betere prestaties. Tegen het einde van deze periode schijnen de verhoudingen toch niet echt goed meer geweest te zijn. Van Anrooys vriend Jan van Gilse schreef: “Het orkest gevoelde [het] als een ontspannende opluchting, dat Van Anrooy heenging. [...] In den grond was Van Anrooy een zuiver, onkreukbaar mensch en tegenover zijn orkestleden van een volstrekte eerlijkheid en onpartijdigheid. Maar hij had ze afgemat en te veel van hun zenuwkracht gevergd, zoodat bij zijn heengaan één gevoel overwoog, dat van opluchting [...].” Van Anrooy bleek medio februari 1917 benoemd te zijn tot eerste dirigent van het Residentie-Orkest in Den Haag, waar hij al sinds 1915 een gastdirigentschap bekleedde. Hij volgde Henri Viotta op als vaste dirigent. Op 30 april 1917 werd in Arnhem zijn afscheid op grootse wijze met een huldiging gevierd.

In Den Haag bleef Van Anrooy werken en wonen tot 1935. Tot de opvallende successen uit deze tijd behoren ongetwijfeld zijn jeugdconcerten, die hij in het seizoen 1924-1925 in het leven riep. De speciale concerten waren erop gericht de jeugdige bezoekers in de gelegenheid te stellen de meesterwerken van de toonkunst te leren kennen. Van Anrooys sprankelende mondelinge toelichtingen hebben menigeen nader tot de muziek gebracht.

Maar tegelijk bleef Van Anrooy uiterst kritisch. Berucht is zijn concert van zondagmiddag 30 oktober 1932 geworden, waarin hij zich in een toespraak die een half uur duurde, tot het publiek wendde om de houding van de Haagse muziekcritici aan de kaak te stellen. Hun houding had hem verbitterd, en dat terwijl hij met Mengelberg een van de grondleggers was geweest van de moderne orkestpraktijk. W.H. Thijsse: “Hij heeft dit voor Den Haag kunnen bewerkstelligen enerzijds door het accentueren van zijn persoonlijke verbondenheid met het orkest; anderzijds door hoge eisen te stellen aan de discipline.” Het orkestrepertoire onder leiding van Peter van Anrooy bestond, naast de vaste kern van klassieke en romantische componisten, uit veel eigentijdse muziek: Debussy, Ravel, Mahler, Strauss. Extra aandacht besteedde hij aan het werk van Nederlandse componisten, zoals Van Gilse, Pijper, Andriessen, Voormolen, Badings en Frid. Daarnaast bracht hij veel actuele muziek in première, onder meer van Bartók, Honegger, Hindemith, Ibert en Janácek. Verrassend en tegelijk tekenend voor zijn ruimdenkendheid is zijn bon mot: “In die moderne muziek motregent het altijd!” In 1935 nam Van Anrooy ontslag: wederom waren er problemen gerezen omtrent de samenstelling van het repertoire.

Peter van Anrooy was een man met een sterk karakter. In 1933 behoorde hij onder anderen met Hendrik Andriessen tot de ondertekenaars van het Bruinboek van de Hitler-terreur en de Rijksdagbrand, wat tien jaar later tot gevolg had dat hun muziek verboden werd. Een ander bewijs van moed leverde hij in 1937, toen hij in het openbaar weigerde bij het huwelijk van prinses Juliana en prins Bernhard het nationaal-socialistische Horst Wessellied te spelen.

Na de Tweede Wereldoorlog werkte Peter van Anrooy van zijn 68ste levensjaar tot kort voor zijn dood in 1954 nog bij de radio. Ook hier trokken zijn programma’s door de zeer persoonlijke aanpak weer sterk de aandacht.

Ondanks de omstandigheid dat zijn oeuvre misschien even bescheiden is als zijn karakter, werd een van Van Anrooys composities al tijdens zijn leven tot het populairste Nederlandse orkestwerk gerekend: de als ‘neoromantisch’ gekenschetste Piet Hein Rhapsodie voor orkest (1901), waarin hij zich op het liedje De Zilvervloot van dr. J.J. Viotta baseerde. Verder kent men hooguit nog Das kalte Herz, muziek bij het gelijknamige toneelstuk van Wilhelm Hauff, uit 1905; Aan den oever van den snellen vliet, achttien variaties op een lied voor piano; de Ballade voor viool en orkest van 1898 en het Pianokwintet uit hetzelfde jaar, werken die goeddeels een Duits-romantische stijl ademen.

Zonder deze in Zaltbommel geboren persoonlijkheid met een opvallend weidse visie zou de geschiedenis van de Nederlandse muziek- en orkestcultuur een stuk schraler zijn geweest.

Werken

  • Inleiding tot de jeugdconcerten, ’s-Gravenhage 1927
  • Een stem tot het publiek, ’s-Gravenhage 1932
  • * Composities (voor zover niet in de tekst vermeld):
  • Andante (1895)

Literatuur

  • A. van Anrooy, Impromptu, ’s-Gravenhage 1939
  • A.B.M. Brans en E. Cornelis, Het Residentie-orkest 50 jaar, 1904-1954, ’s-Gravenhage 1954
  • J. de Geus, ‘Dr. Peter van Anrooy als leraar’, in: Mens en Melodie 10 (1955), nr.1, 2-3
  • J. Gielkens, ‘Was ik maar weer in Bommel’. Karl Marx en zijn Nederlandse verwanten, Utrecht 1997
  • H. Heijkoop, Bio-bibliografie van dr. Peter van Anrooy (1879-1954), Zaltbommel 1987
  • H. Lenferink, Gelders Orkest 1889-1989. Geschiedenis van de Arnhemsche Orkest Vereeniging 1889-1949 en van het Gelders Orkest 1949-1989, Zutphen 1989
  • M.C. Lissenberg-Hörter, ‘Dr. Anton van Anrooy (18951945)’, in: Tussen de Voorn en Loevestein 1 (1965), nr. 2, 21-24
  • W. Paap, ‘Dr. Peter van Anrooy †’, in: Mens en Melodie 10 (1955), nr. 1, 1-2
  • E. Reeser, Een eeuw Nederlandse muziek, 1815-1915, Amsterdam 19862
  • H.J. van Royen e.a. (red.), Historie en kroniek van het Concertgebouw en het Concertgebouworkest, Zutphen 1988
  • P.F. Sanders, ‘Critieke overgevoeligheid en muziekcritiek’, in: De Muziek 7 (1932-1933), 120-123
  • W.H. Thijsse, ‘Peter Gijsbert van Anrooij’, in: BWN, dl. 1, 1416
  • J. Weyand, De roman van een orkest. Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het veertigjarig jubileum van het Residentie-orkest, ’s-Gravenhage 1947
Joyce Kiliaan
Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 3, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: drs. C.A.M. Gietman (eindredactie), drs. R.M. Kemperink, dr. J.A.E. Kuys, E. Pelzers en drs. P van Wissing .W.. Verloren Hilversum, 2002, pagina's 14-17.