Anna Maria Moens
1775-, Kostschoolhoudster en Schrijfster
Anna Maria Moens werd op 31 augustus 1775 te Amsterdam geboren. Ze was het enig kind uit het tweede huwelijk van Henricus Moens (geb. 28 augustus 1743, overleden in 1788 – na 28 april – of in 1789),assurantiemakelaar voor de zeevaart,en Maria Margaretha Bru(i)nius (van de Kluyndert) (ca.1746-na 1828), die hij op 29 april 1766 in de Nieuwe Kerk te Amsterdam had gehuwd. Moens’ moeder hertrouwde op 2 januari 1790 met Leonard (Leen) Haverkamp, 35 jaar, lid van de vroedschap van Hoorn. Anna Maria bleef ongehuwd en overleed op 10 maart 1832 te Ede.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/4/-029.jpg
A.M. Moens, pastel achter glas, anoniem (foto: Historisch Museum Ede)

Anna Maria was opgegroeid in de vooraanstaande burgerstand. Haar vader Henricus was op 8 januari 1766 in het makelaarsgilde ingeschreven. In 17871788 was het lot hem niet meer welgezind: hij ging failliet en sukkelde bovendien met zijn gezondheid. Bij zijn overlijden was er ƒ 180,– schuld aan dokters en apothekers. Nadat haar moeder in 1790 in Hoorn hertrouwd en daarheen met haar dochter verhuisd was, moet Anna nog verder geleerd hebben, want ze kende later de drie moderne vreemde talen. Haar mentor in de tijd tot 1801 was de uitgever Pieter Johannes Uylenbroek (1748-1808) te Amsterdam, die bevriend was met auteurs als Bilderdijk, Helmers en Kinker. Uylenbroek had de gewoonte thuis een kring van jonge letterkundigen te ontvangen. Aan Uylenbroeks bundel Kleine dichterlijke handschriften van 1788 droeg Anna Maria nog in haar Amsterdamse tijd elf gedichten bij.

Haar eerste bundel Dichterlijke bespiegelingen over Gods voorzienigheid, den dood, het graf, de opstanding en andere Zedenlijke onderwerpen verscheen in 1795. Ze plaatste zich hiermee in de heersende romantischsentimentele stroming in de letterkunde met representanten als de Duitsers Gellert en Klopstock en de Engelsman Young. In het voorwoord van haar debuutbundel kondigde ze aan, dat ze, mocht ze geen succes hebben, iets nuttigs voor de maatschappij wilde gaan doen. Succes kreeg ze echter wél. Ze stond deels dicht bij de idealen van de nieuwe Maatschappij tot Nut van het Algemeen, wilde opvoeding en onderwijs verbeteren, maar interesseerde zich eigenlijk niet voor de brede lagen van de bevolking.

Ze nam aan twee prijsvragen van de Maatschappij deel. In 1798 won ze zilver met Beschrijving van het godsdienstig en zedelijk karakter van Jezus Christus. Dit werd haar doorbraak. In 1799 werd ze lid van verdienste van de Maatschappij. In het jaar 1800 won ze goud met De zedekundige leesstof op de school, ook bekend onder de titels Zedenkundig schoolboek en Zedekundig leesboek voor de school (tweede druk 1829).

Anna Maria begon in 1801 op ‘Wijhezigt’ bij Wijhe (Overijssel) jonge meisjes op te voeden. Klein begonnen ontstond hieruit op 14 april 1803 een echte kostschool, een ‘huis of inrichting voor opvoeding voor jonge meisjes’. Toen in 1806 minister J.H. van der Palm onderwijsdiploma’s ging eisen, meende Moens dat gezien de geringe omvang van haar school dit niet op haar van toepassing was. Later groeide de school; ze kreeg medewerksters (onder wie Charlotta Sophie Leinweber) en tenslotte werd het huis te klein.

In deze jaren vielen haar grootste literaire activiteiten. Ze publiceerde in 1802 Dichterlijke proeve over de vriendschap en het wederzien onzer vrienden in de eeuwigheid, met de cantate Het uitzigt der vriendschap. In 1803 werd ze betrokken bij het project van de Nederduits Hervormde kerk om gezangen aan de psalmen toe te voegen. In vier coupletten schreef ze voor de bundel Evangelische gezangen het toenmalige gezang 183, waarvan in 1938 één couplet gezang 226 werd. In 1804 schreef ze Iets ter gedachtenis aan J.C.Lavater (1741-1801), de bekende Zwitserse predikant en auteur van Physiognomische Fragmente (1755-1778). In datzelfde jaar vertaalde ze uit het Duits Korte natuurpreken van de Deen J.L.Ewald (1743-1781), waarvan een tweede druk in 1814 volgde. Ze had vaak contact met de Zwolse dichter Rhijnvis Feith (1753-1824). Veel publiceerde ze in Alba Amicorum, ook wel in het Frans. Haar eigen ‘vriendenrol’ is bewaard gebleven en bevat bijdragen uit de jaren 1795-1814 (beginnend met Uylenbroek en eindigend met Leinweber), die soms van tekeningen zijn voorzien. Ze correspondeerde frequent met de als dichteres hoger geschatte naamgenote, de bijna blinde Petronella Moens (1762-1843), die overigens geen familie van haar was. Kort voor haar verhuizing van Wijhe naar Ede publiceerde Anna Maria in 1817 de bewerking van De tweelingzusters of de voordeelen van den godsdienst uit het Engels van Elis. Sandham (2de druk 1826). Nog in Wijhe kreeg Anna Maria op 29 maart 1817 zonder enig examen het onderwijsdiploma ‘eershalve’ uitgereikt, een unieke gebeurtenis, die aangeeft hoezeer ze in aanzien stond.

In de periode te Ede heeft Anna Maria niet veel meer gepubliceerd. Van haar verscheen in 1819 De geschiedenis van eene officiersweduwe en hare kinderen naar het Engels van Barbara Hofman bewerkt. In 1822 publiceerde ze Tafereelen van eene Christelijke opvoeding uit het Engels en tenslotte in 1828 Mogt het U behagen, belangrijke tafereelen geschetst door een landprediker ook uit het Engels, dat verschillende nadrukken beleefde.

Haar kostschool was gevestigd in Huize Kernheim (nu Kernhem), dat in 1803 gebouwd was op de plaats waar het kasteel was afgebroken. Het was nu een vooraanstaande, elitaire kostschool geworden, waarvoor de pupillen liefst ƒ 1000,– per jaar moesten betalen. Luxueus hadden zij het voor die prijs niet; het was er koud door tocht en het eten was erg sober (het personeel kreeg andere maaltijden). Er waren nu ook jongens tot twaalf jaar, die onder een aparte gouverneur stonden. De meisjes bleven er tot hun volwassenheid. Spartaans begon men al om zeven uur ’s ochtends met de lessen. Het onderwijs was meer op een ethischchristelijke opvoeding van het gemoed gericht dan op het verkrijgen van kennis. Doelstellingen waren de ‘edelste beginselen van vaderlandsliefde, huwelijkstrouw, moederlijke liefde en godsdienstzin.’ Daarnaast speelde natuurbeleving een grote rol. Moens was sterk gekant tegen dierenmishandeling. Er waren weinig boeken. Men schreef de lessen uit. Eens per jaar op de stichtingsdatum 14 april was er een examendag waarbij ook dominees uit de omgeving en schoolopzieners tot uit Arnhem aanwezig waren en waar de beste jongen en meisje tot ‘ridder’ en ‘ridderes’ werden geslagen en een prijsboek kregen. In 1828 vierde men het 25-jarig bestaan.

’s Zondags ging men langs de zandweg ter kerke, de zeer gezette Anna Maria in een ezelwagentje voorop en de pupillen er twee aan twee achteraan. Het geheel bleef lang in de herinnering der Edenaren hangen. Anna Maria stond overigens kritisch tegenover de gebruikelijke kerkdiensten. Ze prefereerde huiselijke bijeenkomsten waarbij veel gezongen werd.

Na haar 56ste verjaardag in 1831 werd Moens getroffen door een onbekende slepende ziekte. Ze bezweek hieraan op 10 maart 1832 ’s avonds om half tien. Ze was altijd tegen begraven in en om kerken geweest en wilde altijd al in het open veld begraven worden. Daartoe had ze al op 17 augustus 1818 een stuk grond gekocht op de Paasberg in Ede-Veldhuizen. Daar werd ze ook begraven. Sommige ‘kwekelingen’ van haar zamelden geld in voor een monument dat er nog steeds staat. Er staat een gedicht op dat aldus begint: “Hier rust een eed’le vrouw De roem van haar geslacht, Die met de teerste zorg Het moeilijkst werk volbracht.” Moens had haar kostschool vermaakt aan Ch. S. Leinweber, die haar al sedert 1814 assisteerde. De school zakte snel af. Het onderwijs werd middelmatig genoemd: “de zindelijkheid der schoolvertrekken is niet te roemen”. Op een gegeven moment had men nog slechts negen jongens en vijf meisjes. In juni 1838, slechts zes jaar na Moens’ overlijden, gaf Leinweber het op en vertrok naar Delft.

Literatuur

  • Alida M.C. Koning, ‘Anna Maria Moens’, in: Jaarboekje Cornelia, z.p. 1871, 7
  • L.C. Schreuders, Uit de geschiedenis der buurt Ede-Veldhuizen, z.p. [Ede-Veldhuizen] 1958, 81-87
  • J.A. van der Schaft, Anna Maria Moens. Een biografische schets (1755-1832), scriptie MO-B Nederlands Arnhem, Ede 1989
  • RS [Riet Schenkeveld-van der Dussen], ‘Anna Maria Moens’, in: M.A. Schenkeveld-van der Dussen hoofdredactie, Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van Calcar. Teksten met inleiding en commentaar, Amsterdam 1997, 781-783
L.Turksma
Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 4, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: dr. J.A.E. Kuys (eindredactie), drs. C.A.M. Gietman, drs. R.M. Kemperink, E. Pelzers en dr. P.W. van Wissing. Verloren Hilversum, 2004, pagina's 90-92.