David Hendrik Chassé
1765-1849, Legerofficier
David Hendrik Chassé werd geboren op 18 maart 1765 te Tiel als zoon van Carel Johan Chassé (1724-1793), majoor in Staatse dienst, en Maria Johanna Helena Schull (1729-?) en overleed op 2 mei 1849 te Breda. Hij huwde voor de eerste maal te Drumpt op 10 november 1786 met Johanna Adriana van Nieuwenhoven (1760-?). Dit huwelijk, dat circa 1795 door echtscheiding werd ontbonden, bleef kinderloos. Chassé huwde voor de tweede maal te Bourbourg (nabij Duinkerken) op 12 april 1796 met Elisabeth Irish (1769-1832). Uit dit huwelijk, dat in 1816 door echtscheiding werd ontbonden, werd een zoon geboren.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/4/-015.jpg
Luitenant-generaal D.H. Chassé in 1815, gravure door J.Ph. Lange naar een schilderij van J.W. Pieneman (foto: Iconografisch Bureau/Stichting RKD, ’s-Gravenhage)

David Hendrik Chassé stamde uit een Hugenotengeslacht, waarvan verscheidene leden het predikantsambt bekleedden. Zijn vader brak met deze traditie en werd legerofficier. Ook David Hendrik, de jongste van vijf kinderen uit zijn huwelijk met een Tielse regentendochter, koos voor een militaire carrière. Al op tienjarige leeftijd verruilde hij de Franse school in Tiel voor een plaats als cadet in het infanterieregiment van zijn vader. In mei 1781 kreeg hij hier de rang van tweede luitenant. Weldra werd duidelijk dat de jongen de juiste loopbaan had gekozen, want, hoewel klein van stuk, toonde hij zich bij verschillende gelegenheden onverschrokken en doortastend. Tijdens de overstroming van de Tielerwaard in 1783 zou hij bijvoorbeeld met gevaar voor eigen leven enkele mensen van de verdrinkingsdood hebben gered.

In de politiek roerige jaren ’80, toen de Republiek steeds verder verscheurd raakte door de partijstrijd tussen behoudzuchtige Orangisten en hervormingsgezinde Patriotten, koos Chassé voor de laatstgenoemden. In 1786 nam hij ontslag uit het door de Prins beheerste leger en ging hij de kleine troepenmacht versterken die de Patriotten langs de grens van Holland en Utrecht hadden samengetrokken. In de rang van kapitein verdedigde hij onder meer Muiden en Weesp tegen het Pruisische leger dat in september 1787 de Prins te hulp kwam. Beducht voor represailles van de Orangisten nam Chassé, met vele anderen, de wijk naar Frankrijk. Ook het feit dat hij – opvliegend van aard – kort tevoren in een duel, naar aanleiding van een hoogopgelopen politiek meningsverschil, zijn tegenstander had doodgeschoten, dwong hem tot dit overhaaste vertrek. Of zijn echtgenote, Johanna van Nieuwenhoven uit Dirksland – de zuster van een van zijn zwagers –, met wie hij een jaar eerder was getrouwd, hem vergezelde, is niet zeker.

Als 23-jarige beroepsofficier wist Chassé in juli 1788 een eerste-luitenantsplaats in het Franse leger te verwerven. Dit leger werd spoedig na de bestorming van de Bastille een revolutionaire strijdmacht, die het moest opnemen tegen de troepen van de contrarevolutionaire buurlanden. Als kapitein in het Légion franche étrangère vocht Chassé vanaf 1792 in de Zuidelijke Nederlanden en Staats-Brabant. Met zijn jagers steeds in de voorste linies strijdend werd hij in juni 1794 door een kogel in de rechterbovenarm getroffen. Hij hield er een blessure aan over die hem de rest van zijn leven, vooral bij het schrijven, zou hinderen. Na nog hetzelfde jaar tot luitenant-kolonel te zijn bevorderd veroverde Chassé eind december 1794 het vestingstadje Zaltbommel. Met de hoofdmacht trok hij vervolgens verder de Republiek in. Kort daarop was de omwenteling overal een feit.

In april 1795 verliet overste Chassé het Franse leger om, in gelijke rang, als bevelhebber van een bataljon lichte infanterie in dienst te treden van de ‘Bataafsche Armee’. In de jaren die volgden, leidde hij het trekkende bestaan van een garnizoenscommandant, steeds verhuizend van de ene vestingstad naar de andere. In deze hoedanigheid zou hij ook tweemaal – in het voorjaar van 1797 en in de winter van 1799/1800 – voor korte tijd terugkeren naar zijn geboorteplaats Tiel. Chassé was inmiddels gescheiden van Johanna van Nieuwenhoven en in 1796 hertrouwd met Elisabeth Irish, een Britse weduwe, die hem nog hetzelfde jaar een zoon schonk.

Gelukkig werd Chassé nooit te lang achtereen tot de monotonie van het garnizoensbestaan veroordeeld. Aangezien Frankrijk van zijn Bataafse bondgenoot bij herhaling militaire bijstand verlangde, diende hij in de loop der jaren verscheidene malen met zijn troepen uit te rukken. In 1796, 1800, 1805 en 1806/1807 nam Chassé deel aan veldtochten in Duitsland: eerst driemaal tegen de Oostenrijkers en daarna tegen de Pruisen. Tot gevechtshandelingen kwam het hierbij overigens alleen in de winter van 1800, toen de Bataafse troepenmacht felle strijd moest leveren aan de rivier de Main. Vooral in de gevechten bij de vesting Würzburg gaf Chassé aan het hoofd van de lichte infanterie blijk van grote dapperheid. Een jaar eerder, in de late zomer en herfst van 1799, had hij zich in eigen land te velde kunnen bewijzen, toen het Bataafse leger met Franse steun in Noord-Holland een verbeten strijd moest leveren tegen een omvangrijke Brits-Russische invasiemacht.

Intussen maakte Chassé promotie. Na in juni 1803 tot kolonel te zijn bevorderd werd hij drie jaar later generaal-majoor. Hij bekleedde die rang toen niet meer in het Bataafse leger, want in 1806 had de Franse keizer Napoleon van de republiek een koninkrijk gemaakt en hier zijn broer Lodewijk Bonaparte op de troon geplaatst. Toen deze in 1808 van Napoleon opdracht ontving een brigade van circa drieduizend man te leveren voor zijn oorlog in Spanje, kreeg Chassé hierover het commando. Het was een bijzonder eervolle benoeming op een bijzonder onaangename post. De oorlog op het Iberisch schiereiland liep namelijk spoedig uit op een guerrilla, waarin de strijdende partijen zich te buiten gingen aan de gruwelijkste wreedheden. Ook Chassé toonde zich meedogenloos in zijn represaillemaatregelen en bij het handhaven van de krijgstucht. Als blijk van waardering voor de wijze waarop hij zich van zijn moeilijke taak kweet, werd Chassé op 1 juli 1810 door koning Lodewijk met de titel ‘baron’ in de adelstand verheven.

Ruim een week later was het met het Koninkrijk Holland gedaan. Het land werd ingelijfd bij Frankrijk en verloor daarmee zijn onafhankelijkheid. Dit laatste heeft Chassé – sinds september 1810 brigadegeneraal – Napoleon nooit vergeven. Toen de keizer hem op 30 juni 1811 als ‘baron de l’Empire’ in de Franse adel opnam, weigerde hij de daarbij behorende oorkonde in ontvangst te nemen. Intussen waren de keizerlijke troepen in Spanje langzaam maar zeker naar het noorden teruggedrongen door een Brits-Spaanse strijdmacht onder de hertog van Wellington. In juni 1813 wist deze de Fransen een zware nederlaag toe te brengen bij Vitoria. Voor Chassé persoonlijk waren de gevolgen rampzalig: in de chaos na de slag viel zijn rijtuig, met daarin al zijn geld en overige bezittingen, in handen van de vijand. Maar ook nu de Fransen steeds verder in het nauw werden gebracht, bleef hij – zijn officierseed getrouw – hun zaak zijn beste krachten geven.

In januari 1814 werd Chassé met zijn troepen naar noordoost-Frankrijk gezonden, waar Napoleon met man en macht probeerde te beletten dat de geallieerden Parijs zouden binnentrekken. Ook hier spaarde hij zichzelf niet en leidde hij zijn manschappen persoonlijk ten strijde. In de slag bij Arcis-sur-Aube nam de generaal zelfs de trom over van een gesneuvelde tamboer om persoonlijk de stormmars te slaan. Steeds opnieuw stelde Chassé zich aan de grootste gevaren bloot. Zijn uniform werd aan flarden geschoten, en hij liep enkele kneuzingen en verwondingen op, waaronder een ernstige aan zijn rug. Verscheidene paarden werden onder hem gedood. Daarbij was tot zijn grote verdriet ook zijn lievelingsrijdier Moes, dat hij tijdens de gehele Spaanse veldtocht in vele veldslagen en gevechten had bereden.

Het tij was voor Napoleon niet te keren, alle inspanningen van zijn troepen ten spijt. Na diens troonsafstand vroeg Chassé ontslag uit Franse dienst, dat hem begin oktober 1814 in de rang van luitenant-generaal werd verleend. Na zes jaar afwezigheid kon hij eindelijk terugkeren naar zijn vaderland, waar de nieuwe Oranjevorst graag van zijn diensten gebruik wilde maken. Koning Willem I twijfelde niet aan Chassé’s trouw toen Napoleon enkele maanden later opnieuw in Frankrijk aan de macht kwam, en met de woorden “Ik sta voor hem in!” gaf hij hem het commando over de derde divisie. De geallieerde opperbevelhebber, de hertog van Wellington, deelde dit vertrouwen echter niet. Tijdens de slag bij Waterloo op 18 juni 1815 plaatste hij de Nederlandse generaal daarom met zijn troepen achter de frontlijn. Het verhinderde Chassé niet op eigen initiatief zijn infanteristen een beslissende aanval met gevelde bajonet te laten uitvoeren, toen de Fransen op een kritiek moment de geallieerde linies dreigden te doorbreken. Zijn in Spanje verworven bijnaam ‘Generaal Bajonet’ deed hij hiermee opnieuw eer aan.

Met de definitieve nederlaag van Napoleon brak een periode van vrede aan voor het jonge koninkrijk waarin de noordelijke en zuidelijke Nederlanden in 1815 waren samengebracht. Voor de vijftigjarige generaal betekende dit een rustig, maar saai commandantsbestaan. Van huiselijk geluk was daarbij opnieuw geen sprake, want in 1816 scheidde Chassé van zijn tweede echtgenote. Sinds 1815 was Mechelen zijn standplaats, daarna van 1817 tot 1819 Brussel en vervolgens Antwerpen. Bij het Oranjehuis bleef de oude vechtjas intussen in hoog aanzien staan. Zijn gezag was zo groot dat hij bij een gelegenheid de kroonprins openlijk zou hebben tegengesproken met de woorden: “Ik ben een Gelderschman, die geen veinzen kent. Daarom neem ik de vrijheid, Uwe Koninklijke Hoogheid te zeggen, dat U groot ongelijk hebt”. Ook de wijze waarop de beide zoons van Willem I als legerbevelhebbers in september 1830, bij het begin van de Belgische opstand, het oproer in Brussel trachtten te bedwingen, werd door hem onomwonden gekritiseerd.

Maar ook Chassé zelf – sinds juli 1831 generaal der infanterie – was niet vrij van fouten. Door de citadel van Antwerpen van oktober 1830 tot december 1832 tegen de Belgen en hun Franse bondgenoten te verdedigen zou hij zijn grootste militaire roem verwerven. Maar of die reputatie terecht is, mag worden betwijfeld. In Bataafse en Franse dienst had Chassé zich een onvolprezen aanvoerder van troepen te velde getoond, maar voor het opperbevel bleek hij minder geschikt. Mogelijk kunnen zijn beoordelingsfouten en nalatigheden ten dele worden verontschuldigd door zijn leeftijd en wankele gezondheid. Zo werd hij in toenemende mate gehinderd door een hernia, een gevolg van een val van zijn paard in 1826. De standvastige wijze waarop de 67-jarige generaal met zijn troepen tijdens de laatste drie weken van het beleg een ononderbroken Frans artilleriebombardement doorstond, mag echter aanspraak maken op ieders bewondering. De inwoners van Tiel leefden al die tijd intens met hun oud-stadsgenoot mee. Zo reisde in 1831 een deputatie uit hun midden naar Antwerpen om hem daar een gouden eredegen aan te bieden als “een openlijk bewijs hunner erkentenis”. Chassé op zijn beurt zond de Tielenaars een portret van zichzelf, dat een plaats kreeg in het stadhuis.

Nadat Chassé de citadel eind december 1832 had moeten overgeven, werd het garnizoen in krijgsgevangenschap naar Saint-Omer gevoerd. De commandant wilde als vanzelfsprekend het lot van zijn officieren en manschappen delen. Bijna een half jaar bleven zij geïnterneerd in Noord-Frankrijk. Eind mei 1833 leidden vorderingen in het diplomatiek overleg ertoe dat de verdedigers van Antwerpen naar het vaderland konden terugkeren. Chassé wilde zich – na veel aandrang – nog wel door koning Willem I aan het hof laten ontvangen, maar wees openbare huldigingen in Den Haag en Tiel af. “Ik heb niets gedaan dan mijnen pligt”, liet hij weten. “Het is een bloot toeval, dat ik de nu voleindigde rol heb moeten spelen. Het volk roept nu: Papa Chassé! Maar ik heb te lang geleefd en te veel menschenkennis opgedaan, om dat alles niet op zijnen waren prijs te schatten”. Van hoeveel inzicht deze woorden getuigden, zou later, in 1841, blijken.

Eind januari 1834 werd Chassé, ondanks zijn gevorderde leeftijd en delicate gezondheid, benoemd tot commandant van de belangrijke vestingstad Breda. Na de totstandkoming van het vredesverdrag met België werd hij in juli 1839 uit deze functie ontheven. Als eerbewijs benoemde Willem I de bejaarde generaal drie maanden later tot lid van de Eerste Kamer. Nog afgezien van de vraag of deze ijzervreter hier op zijn plaats was, bleek het voor hem vanwege zijn slechte lichamelijk conditie nauwelijks mogelijk vanuit Breda naar Den Haag te reizen om er de vergaderingen bij te wonen. Een ander eerbewijs, namelijk het voor het leven toegekende generaalstraktement, werd hem evenwel ontnomen. Als gevolg van bezuinigingen ontving hij vanaf 1841 slechts het normale generaalspensioen, waardoor zijn inkomsten aanzienlijk verminderden. Die gingen nog verder achteruit toen hij – in verband met de gewijzigde samenstelling van de Eerste Kamer als gevolg van de grondwetswijziging – zich in september 1848 gedwongen zag ontslag te nemen als senator. Tot zijn grote spijt was hij hierdoor genoodzaakt afstand te doen van zijn liefste bezit en enige ontspanningsmogelijkheid, namelijk zijn rijpaarden.

David Hendrik Chassé overleed acht maanden later, na een korte ziekte, op 84-jarige leeftijd in Breda. Familieleden waren daarbij niet aanwezig; zijn enige zoon was aan het begin van de jaren ’30 omgekomen in Indië. Aan het sterfbed zaten slechts enkele trouwe vrienden. Het aanbod van koning Willem III om de generaal met militaire eer te begraven werd beleefd afgewezen. Men respecteerde Chassé’s wens dat slechts twee rijtuigen zijn stoffelijk overschot zouden volgen. Aldus werd hij in alle stilte en eenvoud begraven op het kerkhof van de Nederlands-hervormde kerk in het dorpje Ginneken bij Breda.

Werken

  • Belegering der citadel van Antwerpen in december 1832. Dagboek van den luitenant-kolonel jhr. H.E. den Boer en historisch verhaal van den generaal der infanterie baron D.H. Chassé, Breda 1864
  • Literatuur

    • J. Anspach, ‘De generaal Chassé en zijn geslacht’, in: Algemeen Nederlandsch Familieblad 13 (1900), 42-50
    • W.J. del Campo genaamd Camp, Het leven en de krijgsbedrijven van David Hendrikus Chassé...., ’s-Hertogenbosch 1849
    • A. Haak, Chassé, Rijswijk 1938
    • G.J.W. Koolemans Beijnen, ‘David Hendrikus Chassé’, in: NNBW, deel 8, kol. 270-278
    • H. Kruimel, ‘David Hendrik baron Chassé en zijn geslacht’, in: Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie 9 (1957), 37-48
    • J.A. de Moor en H.Ph. Vogel, Duizend miljoen maal vervloekt land. De Hollandse Brigade in Spanje, 1808-1813, Amsterdam 1991
    • N. Vels Heijn, Waterloo. Glorie zonder helden, herziene druk, Amsterdam 1990
    • H.J. Wolf, ‘De militaire loopbaan van luitenant-generaal baron Chassé’, in: Ons Leger 42 (dec. 1958), 25-27

    Bronnen

    • Regionaal Archief Rivierenland, Tiel, Archief Chassé; Collectie Chassé
    • Nationaal Archief, Den Haag, Collecties Chassé (aanwinsten 1896 en 1922); Geheim Archief van Chassé als opperbevelhebber van de citadel van Antwerpen (1831-1833)
    A.J.C.M. Gabriƫls
    Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 4, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: dr. J.A.E. Kuys (eindredactie), drs. C.A.M. Gietman, drs. R.M. Kemperink, E. Pelzers en dr. P.W. van Wissing. Verloren Hilversum, 2004, pagina's 51-54.