Johannes (Johan) Mekkink
1904-1991, Schilder en Museumdirecteur
Johannes Mekkink werd op 27 augustus 1904 te Velp geboren als enige zoon van Jannes Mekkink (1876-1958), meubelmaker, en Klazina Scholts (1871-1958), dienstmeisje van beroep. Het echtpaar had nog twee dochters. Op 25 juli 1945 trad Johannes Mekkink te Velp in het huwelijk met Wilhelmina Maria Lukasina van den Brink, geboren op 8 november 1904 te Monster en overleden te Emmen op 26 januari 1984. Zij was gescheiden en bracht twee zoons in haar tweede huwelijk mee. Mekkink overleed op 30 oktober 1991 te Oosterbeek.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/4/-028.jpg
Johan Mekkink omstreeks 1974 (uit: J. van der Woude,

Johans ouders vestigden zich in 1901 te Velp in het kleinste gedeelte van het boerderijtje dat vlak tegenover de oprijlaan van het kasteel Biljoen was gelegen. In het andere gedeelte woonden de grootouders Mekkink met nog een ongetrouwde zoon, behanger en stoffeerder van beroep, en een nichtje dat de huishouding deed. De woningen werden gescheiden door de deel, waar de werkplaats van de oude meubelmaker Mekkink en zijn zoon Jannes zich bevond. In deze familiezaak maakten de ouders van Johan lange werkdagen. Zij waren kleine middenstanders die te lijden hadden van de grote beurskrach in 1929 en de daaropvolgende economische crisis in de jaren ’30. Jannes Mekkink hoopte dat zijn zoon Johan met hem en zijn grootvader en oom mede-eigenaar zou worden van de meubelmakerij ‘Mekkink en Zonen’.

De jeugd van Johan was echter zo beïnvloed door de financiële problemen die dagelijks werden besproken, dat hij daar niets voor voelde. Hij kon goed tekenen en op de lagere school ontwierp hij meubels die hij zelf maakte. Daar hield hij zijn grote liefde voor hout aan over. Hij schilderde later ook bij voorkeur op paneel. “Dat moet je schuren met puimsteen en heeft een steviger ondergrond dan linnen, wat je altijd moet steunen.” Hij hield van brede houten lijsten, die hij veelal zelf maakte, en heeft zichzelf altijd meer gezien als een ambachtsman dan als een kunstenaar. Zijn vader, sterk sociaal voelend en een gedegen vakman, had een grote invloed op Johan. Na zijn aanvankelijke teleurstelling dat zijn zoon niet bij hem in de zaak wilde komen werken, was hij later trots op hem evenals op zijn twee dochters die beiden een onderwijsdiploma haalden.

In het jaar 1924 behaalde Mekkink de akte L.O. en in 1929 de akte M.O. tekenen. In datzelfde jaar deed hij eindexamen aan de middelbare school voor Kunstnijverheid ‘Kunstoefening’ te Arnhem, tegenwoordig de Academie voor Beeldende Kunsten. Van de toenmalige directeur van dit instituut, de schilder G.J. van Lerven, kreeg hij schilderlessen. Behalve als portret- en stillevenschilder heeft Mekkink zich, onder leiding van de glasschilder Schilling, in de richting ‘monumentaal’ bekwaamd. In de loop der jaren voerde hij verschillende mozaïeken en gebrandschilderde ramen uit, onder andere in kerken te Velp, Spaarndam, Hillegersberg, Zevenaar, Veenendaal, Zetten en Silvolde.

Op ‘Kunstoefening’ leerde hij de schilder Dick Ket (1902-1940) kennen. Zijn vriendschap met Ket bleef tot diens dood. Johan voelde zich verwant met Ket omdat deze net als hijzelf bijzondere aandacht had voor kleine stillevens. Mekkink was zesentwintig toen Ket een portret van hem tekende, dat zich thans in het Museum voor Moderne Kunst te Arnhem bevindt. Ket merkte daarbij op: “En hij is zo sober, zo sober, hij eist niets voor zichzelf. Hij is vegetariër, hij drinkt niet meer dan één glas wijn, bang dat hij zichzelf niet in de hand zou houden. Een perfectionist, in alles, ook als mens, en erg, erg plichtgetrouw.” Een medeleerling van Mekkink, Leo Braat, tekenaar en beeldhouwer, maakte in diezelfde periode ook een tekening van Johan en een paar jaar later een kop van hem in brons, die in het museum te Arnhem te zien is. Een behoorlijke broodwinning heeft Mekkink met schilderen nooit gehad en om onafhankelijk te blijven moest hij een baan zoeken. Hij vond er een als leraar hand- en decoratief schilderen voor tien lesuren per week aan de Nijverheidsavondschool te Zutphen. Dat werk heeft hij gedaan van 1931 tot 1939. Daarna tot 1952 heeft Mekkink getracht als schilder zoveel mogelijk op eigen benen te staan, wat hem echter niet is gelukt. Toen de toenmalige directeur A.J. de Lorm van het Arnhemse Gemeentemuseum hem een fulltime baan aanbood als wetenschappelijk assistent in het museum, accepteerde hij die functie. Hij vond voldoening in dit werk, al heeft het zijn productie als schilder beperkt. Dit viel hem zwaar, maar de uit zijn jeugd scherp bijgebleven angst voor armoede heeft hem ervan weerhouden deze baan op te geven. Mekkink was een kind van zijn tijd. Opgegroeid in een milieu waar het voorzien in het levensonderhoud als voornaamste taak werd beschouwd, kwamen voor hem hoop en verlangens naar welvaart en luxe op de laatste plaats. Ondanks dat gaf de functie in het museum hem de zekerheid die hij als vrij kunstenaar niet kon krijgen. Hij werd financieel onafhankelijk waardoor hij zijn jeugdfrustratie opzij kon zetten. Van 1954 tot 1967 was Johan Mekkink vervolgens adjunct-directeur en van 1967 tot 1969 directeur van het Gemeentemuseum. Toen hij met pensioen ging kon hij zijn leven als vrij kunstenaar voortzetten, maar nu zonder geldzorgen. Op de dag van zijn afscheid kreeg hij al de nodige opdrachten voor portretten. Hij ging met zijn vrouw reizen maken naar Italië en Duitsland om te tekenen en te schilderen. Dit betekende weliswaar geen vernieuwing in zijn werk, wel een verruiming van zijn blik. Nadat zijn vrouw in 1984 ten gevolge van een verkeersongeluk was overleden, waren veel van de laatste jaren van Johan Mekkink eenzaam en verdrietig.

Mekkink wordt wel eens ingedeeld bij de magischrealisten. Hij bewonderde ze en later in zijn museumbeleid exposeerde hij hun werken en kocht ze aan. Doelstelling van dit beleid was Gelders en eigentijds werk aan te schaffen. In tegenstelling tot De Lorm, die een kunstnijverheidsman was, had Mekkink als Geldersman een sterke binding met Gelderse schilders. Zowel zijn eigen werk als dat van Dick Ket vormde het beginpunt voor uitbreiding van de collectie magischrealisten. In de periode dat hij directeur was, heeft hij een aankoop- en tentoonstellingsbeleid kunnen voeren waardoor het museum thans de belangrijkste collectie magisch-realisten in ons land bezit. Zelf had hij een begrijpelijke angst om ook als zodanig gerubriceerd en gecatalogiseerd te worden en daardoor zijn identiteit te verliezen. Bij zijn afscheid van het museum op 31 augustus 1970 zei hij: “Als ik ergens bij ingedeeld moet worden, dan bij de traditionele Hollandse schilderkunst, die in zoveel eeuwen de traditie heeft gehad van een betrekkelijke fijne schilderkunst, van fijn penseelwerk, van een vaktechnisch gaaf schilderij dat een grote houdbaarheid heeft en voorzichtig benaderend in fijne toetsjes en kleuren wordt gepenseeld.” Toen een schilderij van hem met de titel ‘Stilleven met fluit’ in 1934 werd aangekocht door de toenmalige directeur Van Erven Dorens voor een bedrag van f 225,– was Mekkink daar zeer tevreden mee, want zijn jaarsalaris aan de Nijverheidsschool te Zutphen bedroeg 229 gulden en 44 cent! Deze aankoop was een erkenning die veel voor hem betekende. Bijna veertig jaar later, in 1973, kocht zijn opvolger Pierre Janssen voor ƒ 3500,– voor het museum een schilderij met hetzelfde motief. Deze aankoopbedragen illustreren de ontwikkeling die de waardering voor Mekkink doormaakte. Van een stillevenschilder met een tamelijk drukke compositie in het begin was hij tot de schilder van een meer vereenvoudigde vormgeving in latere jaren geworden. Volgens Mekkink was een stilleven schilderen helemaal niet zo gemakkelijk, want de voorwerpen moeten elkaar verdragen en hij wilde deze door en door kennen en ermee vertrouwd zijn.

De stillevens, portretten en landschappen van Mekkink zijn van bescheiden formaat en uitgevoerd in een fijne realistische techniek. Aanvankelijk vertoonden zijn stillevens invloeden van het werk van Dick Ket. Uiteindelijk kwam Mekkink echter tot een zeer persoonlijke stijl met het portret als specialisme. De figuren zijn vaak frontaal afgebeeld, met scherpe kleurcontrasten en indringende ogen. Stof en materiaal behandelde hij met grote zorgvuldigheid. Aan het einde van de jaren ’30 maakte Mekkink veel portretten, onder andere een dubbelportret van zijn ouders. Hij portretteerde zijn model met de achtergrond, het landschap, het interieur of attributen van het werk of de functie die de geportretteerde vervulde. Een goed voorbeeld is een portret van de vice-admiraal van de Koninklijke Marine, Mr. A.M. baron de Vos van Steenwijk, uit 1971. Een statieportret met het uniform als statussymbool vol met onderscheidingen.

Mekkink had een harmonieus palet, zijn landschappen zijn ruim opgezet, de lucht erboven is ontzaglijk wijd en het licht is verspreid in grote vlakken met veel donkere schaduw in grijze, groene en blauwe kleuren. Rood komt in zijn schilderijen bijna niet voor. In zijn stillevens komt zijn voorliefde voor hout tot uitdrukking door afbeeldingen van planken, een tafel en een openstaande lade. Mekkink was lid van de landelijke verenigingen: de ‘Onafhankelijken’ (1933/1934) en ‘De Brug’ (1935/ 1942), beide te Amsterdam. Ook was hij lid van de ‘Haagse Kunstkring’. Zelf was hij secretaris van het Genootschap ‘Artibus Sacrum’, dat te Arnhem in gebouw de Korenbeurs exposities van eigentijdse kunst organiseerde. Nadat de bovengenoemde directeur De Lorm hem in 1952 als wetenschappelijk assistent aantrok, werd deze vereniging omgevormd tot de ‘Vereniging van Vrienden van het Gemeentemuseum Arnhem’ en werd Mekkink secretaris. Hij nam tussen 1933 en 1953 in Nederland en Engeland deel aan talrijke groepstentoonstellingen van eigentijdse Nederlandse kunst onder meer te Amsterdam en Amersfoort, Hull, Leicester, Norwich en Petersborough. Eenmanstentoonstellingen vonden plaats in 1941 te Arnhem, in 1958 te Utrecht bij de Stichting Utrechtse Kring en in 1970 weer te Arnhem bij zijn afscheid als directeur van het Gemeentemuseum. Deze laatste expositie was een overzichtstentoonstelling van eenenzeventig schilderijen, portretten en tekeningen gemaakt tussen 1927 en 1969. Op zijn afscheidsreceptie zei Mekkink: “Al heb ik het museum altijd met plezier gediend, in mijn hart ben ik mij altijd schilder blijven voelen.”

Op een veiling in 2000 bij Sotheby’s waar moderne en eigentijdse schilderijen werden geveild van onder anderen Charley Toorop, Pyke Koch, Raoul Hynckes en Wim Schuhmacher, werd een stilleven met groenten van Mekkink uit 1939 aangeboden voor een prijs tussen de 12.000 en 15.000 gulden. Hieruit blijkt de groeiende waardering voor zijn werk. Het Frisia Museum te Spanbroek (Noord-Holland) huisvest een unieke verzameling schilderijen en tekeningen van de kunstenaars die in de jaren ’30 het gezicht van de Nederlandse schilderkunst bepaalden, de magisch-realisten. Het museum laat ook werken van andere realistisch werkende Nederlandse kunstenaars van de 20ste eeuw zien zoals Edgar Fernhout, Jan Mankes en Johan Mekkink. In 2003 was aldaar een tentoonstelling te bekijken onder de titel ‘Kunstenaars rond Ket’, met onder andere schilderijen en zelfportretten van Mekkink, waarbij vooral de mooie houten lijsten om diens weken opvielen. Eind 2003 was er opnieuw een tentoonstelling in Spanbroek geheten ‘Magisch realisme in context’, die was uitgebreid met werk van Nederlandse tijdgenoten die in de periode 1915-1950 in realistische stijl schilderden zonder toevoeging van het ‘magische’, maar wel met veel aandacht voor detail en techniek. In de aankondiging staat: “Alleen al het zaaltje waar het verstilde poëtische werk van de jonggestorven Jan Mankes is gecombineerd met dat van zijn bewonderaar Johan Mekkink is de reis waard”.

Literatuur

  • J.R. de Groot samensteller, Johan Mekkink, schilderijen en tekeningen 1969-1979: 20 oktober-25 november, catalogus Gemeentemuseum Arnhem, 1979
  • P. Janssen, Ooggetuige: de schilder Johan Mekkink vertelt over de schilder Dick Ket, Brummen 2001
  • Het Vrije Volk, editie Arnhem, 2 april 1970
  • J. van der Woude, Johan Mekkink, de mens, de tijd, de schilder, Zutphen 1974

Bronnen

  • Archivalia met betrekking tot Johan Mekkink bevinden zich in het Museum voor Moderne Kunst te Arnhem.
  • M.C. Loosen-de Bruin
    Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 4, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: dr. J.A.E. Kuys (eindredactie), drs. C.A.M. Gietman, drs. R.M. Kemperink, E. Pelzers en dr. P.W. van Wissing. Verloren Hilversum, 2004, pagina's 87-89.