Reinoud I
ca.1258-1326, Graaf van Gelre
Reinoud I werd geboren rond 1258 als enige zoon van graaf Otto II van Gelre (ca.1215-1271) en diens tweede vrouw Philippa van Dammartin († 1277/1281).Mogelijk al in maart 1274,in elk geval in augustus 1276, was hij gehuwd met Ermgard (circa 1255-1283), dochter van hertog Walram IV van Limburg en Jutta van Kleef. Na haar dood hertrouwde hij op 3 juli 1286 met Margaretha (circa 1260-1331), dochter van graaf Guido van Vlaanderen en Isabel van Luxemburg. Het eerste huwelijk was kinderloos, uit het tweede stammen drie zonen (van wie twee jong gestorven) en drie dochters. Reinoud overleed op 9 oktober 1326 in Montfoort bij Roermond en werd begraven in de abdij ’s-Gravendaal bij Goch.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/4/-033.jpg
Graaf Reinoud I na de slag bij Woeringen, fantasievoorstelling door Nicaise de Keyser, 1839 (foto: Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Brussel)

Graaf Reinoud staat niet te boek als een succesvol landsheer. Zijn vader Otto II had voor Gelre de rijksstad Nijmegen verworven en kon met zijn broer Hendrik, bisschop van Luik, als voogd optreden in Holland en Brabant toen daar de landsheer minderjarig was. Zijn zoon Reinoud II verwierf Tiel, trad op als verbindingsman tussen de koning van Engeland en de keizer van het Duitse Rijk, trouwde met de zuster van de eerste en wist te bereiken dat Gelre vanaf 1339 een hertogdom was en zijn landsheren tot de rijksvorstenstand behoorden. Reinoud I daarentegen kon in de praktische politiek steeds minder invloed uitoefenen op zijn buren, raakte steeds afhankelijker van andere landsheren en werd aan het eind van zijn lange regering zelfs wegens incompetentie afgezet. Toch is juist hij een boeiende figuur, vooral doordat hij ideeën en theoriën zo zwaar liet meewegen in zijn politiek.

Aan het begin van zijn bewind zag het daar niet naar uit. Reinoud was nog minderjarig toen hij zijn vader moest opvolgen. In de eerste jaren stond hij waarschijnlijk sterk onder invloed van zijn oom Hendrik, de bisschop van Luik. Het kan zijn dat hij daarom al spoedig gekoppeld werd aan de erfdochter van het hertogdom Limburg, Ermgard. In maart 1274 was de verloving al ingegaan, in augustus 1276 waren ze gehuwd. In dezelfde tijd trouwde zijn zuster met de heer van Valkenburg. Reinoud versterkte zijn invloed in deze streken door in 1279 de burcht Kessel en belangrijke delen van het ermee verbonden graafschap te verwerven.

Intussen was zijn oom Hendrik, allerminst een voorbeeldig zielenherder, in 1274 door de paus als bisschop afgezet. Hij vestigde zich in Montfoort bezuiden Roermond, vanwaar hij de omgeving onveilig maakte als een soort roofridder. De jonge graaf moest meer op eigen benen staan en deed dat handig en weinig scrupuleus. Hij deed Hendrik zijn oppergezag over Montfoort erkennen, verwierf zoals gezegd Kessel en reageerde adequaat toen de verhouding met zijn schoonvader Walram IV van Limburg bekoelde. Deze hertrouwde in de hoop alsnog een opvolger te verwekken, deed allerlei beloften aan zijn jonge bruid en ging het handelsverkeer tussen Rijn en Maas hinderen. Reinoud liet daarop de aartsbisschop van Keulen en de hertog van Brabant in Gelre bijeenkomen en sloot zich aan bij de getroffen maatregelen tegen Walrams gedrag. Begin 1280 overleed Walram, en Reinoud en Ermgard namen bezit van zijn hertogdom zonder zich om de rechten van de weduwe te bekommeren. In 1282 lieten ze zich door Duits koning Rudolf van Habsburg (1273-1291) belenen. Reinoud kreeg het recht bij kinderloos overlijden van zijn vrouw Limburg voor de duur van zijn leven te behouden. De toekomst leek er voor Reinoud goed uit te zien. Het hertogdom Limburg beheerste de landwegen tussen Keulen en de Maas en vormde zo een mooie aanvulling op Gelre, dat de belangrijke waterwegen Rijn en Maas controleerde. Tolinkomsten vormden in beide gebieden het belangrijkste deel van het inkomen van de landsheer. Verder kwam Reinoud in deze jaren in het bezit van de erfenis van zijn moeder, die tot de familieclan van de Franse koning had behoord en vooral gegoed was in en rond Harfleur bij Rouen, destijds een van de belangrijkste havens van Frankrijk. Hij gold dan ook als een belangrijk man in gindse streken, al heeft hij er toen al veel rechten verkocht aan de Franse koning.

Met de dood van Ermgard rond juni 1283 begonnen echter de problemen. Anderen maakten aanspraak op haar erfenis, en de belangrijkste was Adolf V van Berg, haar neef. Hij verkocht zijn rechten aan hertog Jan I van Brabant, die in september gewapenderhand binnenviel. Daarmee begon de Limburgse opvolgingsoorlog, die zes jaar zou duren. Reinoud kreeg steun van de aartsbisschop van Keulen en belangrijke heren als de graaf van Luxemburg en de heer van Valkenburg. Steeds meer partijen raakten bij de strijd betrokken, allerlei oude tegenstellingen werden uitgevochten. Reinoud kwam in geldnood en zocht steun bij graaf Guido van Vlaanderen, wiens dochter Margaretha hij in 1286 trouwde. Op Pinksteren 1288 kwam hij overeen Limburg over te dragen aan de graven van Luxemburg, maar de overdracht was nog niet rond, toen op 5 juni 1288 de belangrijkste slag in de oorlog werd geleverd. Deze vond plaats bij Woeringen, ten noorden van Keulen, en er zouden 5000 ridders en wapenknechten en nog eens zoveel man voetvolk aan deelgenomen hebben. De slag ging verloren en Reinoud werd toen hij, na heldhaftig te hebben gestreden, het slagveld wilde verlaten door de Brabanders opgepakt en vervolgens opgesloten in de omgeving van Leuven. De Keulse aartsbisschop werd eveneens gevangen genomen, de Luxemburgse graaf sneuvelde. De oorlog is met geldelijke steun van Vlaanderen nog een tijdje voortgezet door de heer van Valkenburg. Vrede kwam er tenslotte op 16 oktober 1289 door een verdrag, opgelegd door de Franse koning Filips IV. Die had al in augustus dat jaar de gevangen Reinoud onder zijn hoede genomen en waarschijnlijk onder huisarrest geplaatst in het klooster Saint-Martin-desChamps in Parijs. Reinoud deed afstand van Limburg ten gunste van Brabant en werd vrijgelaten.

De slag bij Woeringen vormt een keerpunt in het leven van de graaf. Hij werd ontvankelijk voor religieuze heilsverwachtingen en zou een opmerkelijke politiek gaan voeren. Na zijn vrijlating is Reinoud waarschijnlijk nog enige maanden in Parijs gebleven en heeft er contacten gehad met theologen van de universiteit. Vervolgens nam hij het op zich als vertegenwoordiger van het Duitse Rijk Friesland te besturen, liet zich door de Duitse koning toestemming verlenen voor de stichting van een soort ideaalstad in Staverden op de Veluwe en bemiddelde in 1291/92 bij de verkiezing van een nieuwe Duitse koning na het overlijden van Rudolf. Hij bezocht daartoe Rome en nam er contact op met de franciscaner kardinaal Matthaeus van Aquasparta. In Rome zal hij nog meer ideeën en verwachtingen van een komende heilstijd die speciaal in franciscaner kringen leefden, hebben leren kennen.

Zijn eigen graafschap Gelre moest hij vanwege de oorlogsschulden met ingang van februari 1291 verpanden aan de graaf van Vlaanderen. Pas in 1296 of 1297 werd deze verpanding beëindigd. Daarop stichtte hij in 1298 de stad Staverden, ditmaal slechts een centrum voor zijn persoonlijke horigen, speciaal op de Veluwe, en op dezelfde dag de stad Mons Dei op de Gaasberg bij Hattem. Deze zou het geestelijke centrum moeten worden, waaraan een gezelschap van theologen, de societas, werd verbonden en in 1299 een gasthuis, vooral bestemd voor onderhoud van de graaf en zijn gezelschap en van de theologen. Staverden en Mons Dei zouden de graaf steunen wanneer hij op kruistocht zou gaan. Onder het gasthuis in Mons Dei viel een gasthuis dat Reinouds zuster Maria in 1299 stichtte op de grafelijke hof in Arnhem. Biechtvader en inspirator van beide was de franciscaan Henricus Augustinensis. Door de kerkelijke feestdagen die hij koos voor zijn beslissingen en de vrome intenties die hij vermeldde, liet Reinoud in deze en in latere fases van de plannen blijken dat hij een bijzondere verering koesterde voor de heilige Drievuldigheid en Maria als middelares tussen hemel en aarde en dat hij de apostolische armoede als groot goed beschouwde.

Na een reis naar Vlaanderen en Frankrijk in 1305/06 verkreeg de graaf van paus Clemens V bijzondere bescherming omdat hij zich voorgenomen had op kruistocht te gaan. Ook mocht hij drie gasthuizen en drie kloosters van bedelorden stichten. In het voorjaar van 1306 stichtte Reinoud een gasthuis Insula Dei voor de armen uit zijn gevolg en andere hulpbehoevenden. Het zou komen op de Gaasberg in de plaats van Mons Dei, dat nu geen stad meer werd genoemd. Het gasthuis van Maria verenigde hij hetzelfde jaar met het Arnhemse Sint-Catharinagasthuis. In 1308 stichtte hij een franciscaner klooster in Roermond en een klooster van de Carmelieten in Geldern. Tussen 1307 en 1313 trof Reinoud diverse maatregelen ten gunste van Insula Dei op de Gaasberg, waar behalve het gasthuis een franciscaner klooster, johannieters en de kanunniken uit Zutphen moesten komen en Reinoud zijn laatste rustplaats dacht. Niet veel, misschien wel niets van die voornemens is werkelijk gerealiseerd.

In 1308 werd de graaf van Luxemburg tot Duits koning verkozen. Reinoud was aanwezig bij diens kroning tot Hendrik VII. Toen Hendrik zich vervolgens tot keizer wilde laten kronen liet Reinoud hem alle Gelderse stadsrechten die zonder toestemming van het Duitse Rijk waren verleend, herroepen. Na de keizerskroning in 1312 gaf hij op kerkelijke feestdagen die met zijn devoties samenhingen aan 14 kleinere steden, in 1315 nog gevolgd door Zaltbommel, nieuwe stadsrechten. Ze waren min of meer uniform en kenden behalve bepalingen over tol- en marktrechten met name het voorschrift bij onzekerheid advies in te winnen in de stad Insula Dei, wat Roermond blijkt te zijn. Naast Roermond zijn ook Wageningen en Kessel een Insula Dei, andere steden hielden hun naam en hadden (behalve Geldern) een wat lagere status. De nieuwe namen en de naar nieuwe snit geüniformeerde stadsrechten hebben na Reinouds afzetting hun geldigheid verloren.

De graaf schakelde de Duitse koning opnieuw in na de ontijdige dood van keizer Hendrik, die al in 1313 overleed. Er waren twee pretendenten om hem op te volgen: Frederik van Oostenrijk en Lodewijk van Beieren. Reinoud liet Frederik in 1314 in ruil voor steun onder meer beloven zich zo mogelijk in Insula Dei op de Gaasberg te laten kronen en daar de waardigheidstekenen van het Duitse koningschap te laten bewaren. In 1317 bevestigde dezelfde pretendent de societas van Insula Dei als stichting en liet hij Reinoud op persoonlijke titel toe tot de rijksvorstenstand.

Wat beoogde de graaf Reinoud met deze daden en plannen? Reinoud had, zoals andere intellectuelen uit zijn tijd, het idee dat een overgang in de geschiedenis op handen was. Na het tijdperk van God de Vader en God de Zoon zou de geschiedenis voltooid worden met het tijdperk van de Heilige Geest. De geheimen van de Heilige Schrift zouden onthuld worden, dus waren de theologen belangrijk. De heilige stad zou neerdalen, voor zover dat op aarde mogelijk was, voorzien van een aan God gewijde naam. In deze eindtijd zou apostolische armoede heersen en zouden bedelorden zoals de franciscanen de standaard zijn. Een keizer zou de overgang tot stand brengen, via een kruistocht Jeruzalem veroveren, de Antichrist weerstaan en als onbaatzuchtige wijsgeer heersen. De beroemdste vertolker van deze verwachtingen is Reinouds tijdgenoot Dante Alighieri, in de Nederlanden hoort kroniekschrijver Lodewijk van Velthem tot deze stroming. Ze steunt op voorspellingen uit de Apokalyps, keizerprofetieën zoals al sinds de Oudheid bestonden, en heilsverwachtingen door (vooral radicale) franciscanen verspreid. Reinoud hoopte een bijzondere rol te vervullen. Hij meende dat zijn graafschap een van de belangrijkste was in het Rijk, zoals een tijdgenoot uit Parijs meesmuilend opmerkt. Daarom vinden we in zijn plannen de elementen Drievuldigheid en relatie met de hemel, franciscanen, kruistocht en de daarbij horende gasthuizen (het concept van gasthuizen kwam uit de kruisvaardersstaten), steden met aan God gewijde namen, relatie met de keizer. Reinoud is juist afgezet toen geestesstromingen die van deze verwachtingen uitgingen door de Kerk veroordeeld en vervolgd werden, en zijn stappen in deze geest gedaan zijn dan ook haastig ongedaan gemaakt.

De politiek van Reinoud was breder dan de ideologische component. Naar buiten toe wenste hij, mede op ideologische gronden, dat Gelre en hijzelf zich prominent presenteerden in het Duitse Rijk. Daarop sluiten aan de plannen zich te doen gelden in Friesland en op kruistochten, die overigens nooit ten uitvoer zijn gebracht. In feite vonden de belangrijkste bestuurshandelingen binnen de Gelderse grenzen plaats. Net als veel andere landsheren in zijn tijd wilde Reinoud het territorium hechter maken dan het toevallige conglomeraat van particuliere rechten dat het tot dan toe was. Hij versterkte zijn positie binnen de eigen grenzen door het verwerven van burchten en allerlei rechten, kreeg zo in 1311 het gezag over de Veluwe als directe leenman in plaats van als achterleenman. Aan de grenzen ging hij nauwe feodale relaties aan met Buren, Culemborg en Arkel in het westen, vestigde zijn aanspraken op Bredevoort in het oosten. De rijksstad Nijmegen, die de Duitse koning na de nederlaag van Woeringen zelfs aan Gelre dreigde te ontnemen, wist hij uiteindelijk vaster in Gelderse hand te brengen. De invloed van het te machtige kapittel van Zutphen werd teruggedrongen. Reinouds streven de landelijke en stedelijke ruimte sterker te beheersen komt tot uiting in zijn stadrechten, maar ook in een eerste landrecht voor de Bommeler- en Tielerwaard, het entameren van ontginningen en waterstaatszorg. De administratieve organisatie, door de Vlamingen tijdens de verpanding opgelegd, werd als uitgangspunt genomen voor een duurzamer en omvangrijker bestuurlijk model, met rentmeesters en geografische (niet meer persoonsgebonden) districten. De infrastructuur op geestelijk gebied zou behalve door de ‘Insula Deistichtingen’ met bedelordekloosters, gasthuizen, Johannieter vestigingen, een kapittel in Arnhem, een begijnhof in Roermond sterker moeten worden. Al deze maatregelen droegen er, naast de gedeelde smart van de Vlaamse verpanding, toe bij dat Reinouds onderzaten zich steeds meer gingen beschouwen als ingezetenen van één land, dat er een soort ‘nationaal Gelders bewustzijn’ ontstond.

Reinoud gebruikte het scala van instrumenten dat alle landsheren in zijn tijd ten dienste stond, alleen deed hij dat voor een hoger doel dan de anderen hadden, namelijk om een goed figuur te slaan in de eindtijd. Hoe kwam er een eind aan zijn bewind? Na Woeringen zat Reinoud financieel volkomen aan de grond. Wat hij nog in Frankrijk bezat, verkocht hij, maar hij was vooral afhankelijk van het geld dat de Vlamingen hem gunden. Na de Vlaamse verpanding ging het geleidelijk beter en de oorlogsschulden konden worden afgelost. Gaandeweg verslechterde het beeld weer. De aanpassingen aan de nieuwe tijd bleken te duur, iets waar destijds meer landsheren mee te kampen hadden, bijvoorbeeld de hertogen van Brabant. Doordat het rond 1315 overal economisch slecht ging, is de positie van de landsheer, sterk van conjunctuurgevoelige tolinkomsten afhankelijk, nog meer verzwakt. Reinoud was nog niet toe aan moderne manieren van geldverschaffing zoals leningen bij Lombarden en joden, en schattingen (belastingen) waarvoor overleg met en toestemming van de onderzaten noodzakelijk was. Hij leende geld van de Hollandse graaf en verpandde lucratieve delen van het domein, waarmee hij de integriteit van het graafschap aantastte. Het werd veel onderzaten teveel toen Reinoud in 1316 aan Gulik het hele Overkwartier met uitzondering van Roermond verpandde. Zij vonden steun bij een groot deel van de grafelijke familie, die met lede ogen aanzag dat Gelre steeds afhankelijker werd van Holland. In Holland waren de Avesnes aan het bewind, de vijanden van het Vlaamse gravenhuis, waaruit Reinouds vrouw Margaretha stamde. Misschien was de familie ook ongerust dat Reinouds expliciete sympathie voor verdacht wordende geestesstromingen nog eens tot een veroordeling wegens ketterij zou leiden, wat voor de Kerk een reden zou zijn het gravenhuis af te laten zetten.

Deze factoren leidden ertoe dat eind 1316 Reinouds circa 1295 geboren oudste zoon Reinoud II, zijn vrouw en zijn ongehuwde dochters zich tegen de graaf keerden, samen met ongeveer de helft van de onderzaten. Daarbij waren naast edelen, vaak de jonge generaties, de steden Nijmegen, Emmerik, Zutphen en Doesburg. Van Reinouds toen nog levende tweede zoon Guido ontbreekt een stellingname; misschien was deze niet tot regeren in staat, hij is kort nadien overleden. Bemiddelingsvoorstellen haalden niets uit en eind 1318 sloot de partij van Reinoud II de graaf op. Reinoud II voerde voortaan het bewind als regent. Tot zijn dood in 1326 bleef de graaf opgesloten op slot Montfoort. Als rechtvaardiging werd aangevoerd dat hij van ouderdom zinneloos was geworden. Later is aangenomen dat graaf Reinoud bij Woeringen hard op zijn hoofd was geslagen en daardoor in de loop der jaren steeds meer last kreeg van vlagen van waanzinnigheid. Eigentijdse bronnen spreken van verwondingen, niet opgelopen bij Woeringen maar eerder, in Reinouds jeugd, bij gevechten om Luik. Dat moet in de jaren ’70 zijn geweest. Volgens de Hollandse kroniekschrijver Willem Procurator ondervond de graaf daarvan hinder in zijn woordgebruik en spraak. Reinoud zelf liet al in 1306 weten dat hij kwalen had die hem konden hinderen bij zijn taak, zonder specifiek te worden. Dat de graaf eind 1318 niet meer tot regeren in staat zou zijn, was een mening die lang niet iedereen onderschreef. Immers, de steden Arnhem en Roermond en de graaf van Holland verzetten zich aanvankelijk tegen de machtsovername en legden zich er pas in de loop van 1319 bij neer. De aartsbisschop van Keulen bleef nog langer bezwaar maken. Waanzinnigheid lijkt dus maar een gelegenheidsargument.

Postuum kreeg Reinoud de bijnaam ‘de strijdvaardige’, die naar zijn zin geweest zou zijn vanwege zijn inzet voor de strijdende Kerk, die het Godsrijk op aarde wilde bevorderen. Of hij veel veldslagen buiten die van Woeringen heeft geleverd, is niet duidelijk. Hij nam deel aan de veldtocht van zijn leeftijdsgenoot Floris V tegen de Westfriezen in 1282, bood in de jaren ’90 koning Eduard van Engeland zijn krijgsdiensten aan (maar daar is geen gebruik van gemaakt) en zou in 1304 in de slag op de Pevelenberg tussen de Vlamingen en de Fransen hebben meegestreden. Bij de veldtocht van koning Hendrik VII om Italië te onderwerpen en het zijn keizerschap op te leggen was hij niet betrokken, al is dat in de literatuur wel verondersteld.

Na Reinoud I werd Gelre een gewest dat weer meetelde. Reinoud II, die geldt als een veel succesvollere landsheer, heeft wat betreft zijn relaties met het Duitse Rijk en de interne organisatie van het graafschap kunnen profiteren van fundamenten die onder het bewind van zijn vader zijn gelegd. Maar het meest bijzondere dat Reinoud I had ingebracht, het religieusidealistische, anders en aparter dan het ergens anders te vinden was, dat had Gelre verloren.

Literatuur

  • A.L.H. Hage, ‘“De beste die nie in hondert iaren was”. Keizer Hendrik VII in Velthems voortzetting van de Spiegel Historiael’, in R.E.V. Stuip en C. Vellekoop (red.), Kronieken en koningen, Hilversum 1998, 141-161
  • W. Janssen en H. Stehkämper (red.), Der Tag bei Worringen, 5. Juni 1288, Düsseldorf 1988, in het bijzonder de bijdragen van S. Corsten, P van Peteghem en G. Venner
  • P. Moors, ‘“Frenetieke activiteit?” De religieus-ideologische politiek van graaf Reinoud I van Gelre, 1288-1318’, in: BM Gelre 91 (2000), 37-77
  • B. Thissen, ‘Stadsrechtverlening in de graafschappen Gelre en Zutphen van de late twaalfde tot de vroege veertiende eeuw: initiatoren en actoren’, in: BM Gelre 93 (2002), 40-54
Paul Moors
Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 4, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: dr. J.A.E. Kuys (eindredactie), drs. C.A.M. Gietman, drs. R.M. Kemperink, E. Pelzers en dr. P.W. van Wissing. Verloren Hilversum, 2004, pagina's 98-102.