Reyner van Broekhuizen
ca.1440-1496, Militair en Politicus
Reyner van Broekhuizen werd omstreeks 1440 geboren als derde zoon van Gerard van Broekhuizen († 1444), heer van Broekhuizen,Waardenburg en Ammerzoden, en Walraven van Brederode (geb. 1418). Op 30 september 1460 huwde hij met Ermgard van Groesbeek. Uit dit huwelijk zijn drie kinderen bekend, allen dochters. Reyner overleed tussen 5 september en 14 december 1493.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/4/-012.jpg
Zegel van Reyner van Broekhuizen, 1481 (GA Leiden, Archief Secretarie 1253-1575, inv.nr. 324)

Jan Gerbrandszoon van Leiden schildert in zijn kroniek van de middeleeuwse familie Van Brederode neef Reyner van Broekhuizen af als een laaghartige intrigant, maar betitelt hem ook als een beroemd militair (famosus miles). Hij werd beroemd, of zo men wil berucht, in Holland en Utrecht, maar het begin en einde van zijn loopbaan moeten in het hertogdom Gelre worden gezocht.

Het ministerialengeslacht van Broekhuizen ontleende zijn naam aan de gelijknamige Noord-Limburgse plaats, die tot de Franse tijd deel uitmaakte van het Gelderse Overkwartier. Leden van deze familie worden sinds het begin van de 13de eeuw vermeld en hadden onder meer bezittingen in het Land van Kessel, de Noord-Limburgse streek die ingeklemd ligt tussen de Maas en de Peel. Vanaf het begin waren er nauwe banden met de graven (sinds 1339 hertogen) van Gelre. De Van Broekhuizens waren hun leenman en bekleedden voor hen functies aan het hof en in het bestuur van het Gelderse Overkwartier. Door zijn huwelijk verwierf Reyners overgrootvader Willem van Broekhuizen (ca.1363-voor 1415) de heerlijkheden Waardenburg en Ammerzoden in het Gelderse rivierengebied. Reyners oudste broer Johan was sinds het overlijden van hun vader (1444) heer van Broekhuizen, Waardenburg en Ammerzoden. Deze heerlijkheden waren alle lenen van de hertog van Gelre.

Reyner huwde in 1460 met Ermgard van Groesbeek, dochter van Johan van Groesbeek, heer van Heumen, Malden en Beek. Omdat zijn schoonvader de bruidsschat niet kon betalen, kreeg Reyner van hem de burcht Kalbeck bij Goch in pand, die sindsdien deel is blijven uitmaken van het familiebezit van de Van Broekhuizens. In 1465 deed Johan van Broekhuizen ten gunste van zijn broer Reyner afstand van huis en heerlijkheid Broekhuizen. De reden voor de overdracht van dit familiebezit is niet bekend.

Van Broekhuizen was een trouwe aanhanger van hertog Adolf, die in januari 1465 de macht in Gelre had overgenomen door zijn vader Arnold gevangen te zetten. In 1468 streed hij in de slag bij Straelen aan Adolfs zijde tegen hertog Johan I van Kleef, die op handen van de afgezette hertog Arnold was. Kort voor het begin van de strijd was Reyner met enkele anderen tot ridder geslagen. Hij moet als militair een goede reputatie hebben gehad, want in de zomer van 1473 werd hij belast met de verdediging van Nijmegen, toen deze stad door hertog Karel de Stoute van Bourgondië belegerd werd. Het zou het eerste hoogtepunt worden in Reyners loopbaan. Bijna drie weken hield de verdediging onder zijn leiding stand. Karel de Stoute, die zelf als krijgskundige grote faam genoot, was onder de indruk van de prestaties van Van Broekhuizen, benoemde hem tot zijn kamerling-raadsheer en gaf hem de leiding over een detachement in zijn leger. Zeer waarschijnlijk is Reyner daarna met het Bourgondische leger meegetrokken. Toen de hertog in 1474 het beleg voor Neuss sloeg, voerde Reyner daar het commando over 700 ruiters en 300 infanteristen. Waarschijnlijk heeft hij ook deelgenomen aan de daarop volgende veldtochten. Na de voor Karel de Stoute zo catastrofaal verlopen slag bij Nancy (januari 1477) raakte Reyner in Zwitserse gevangenschap, maar hij heeft zich al spoedig kunnen vrijkopen. De Bourgondische hertog was gesneuveld en zijn leger vernietigd. In deze situatie kon Reyner niet veel anders doen dan terugkeren naar Gelre, waar hij in de eerste maanden van 1477 weer van zijn aanwezigheid blijk gaf. In Gelre was een onduidelijke situatie ontstaan door het wegvallen van de Bourgondische bezettingsmacht. Hertog Adolf, die sinds 1471 in Vlaanderen de gevangene van de Bourgondische hertog was geweest, kwam weer op vrije voeten. Hij keerde echter niet onmiddellijk naar Gelre terug, maar bood Maria van Bourgondië, erfdochter van Karel de Stoute, zijn diensten aan. De ridderschap en steden van Gelre zochten contact met Adolf om te voorzien in het machtsvacuüm dat hier na de val van Karel de Stoute was ontstaan. In overleg met Adolf werd zijn zus Catharina voorlopig als regentes voor het hertogdom Gelre aangesteld en in verband hiermee reisde Reyner met andere Gelderse edelen naar Vlaanderen om met Adolf te overleggen.

Toen de Gelderse ‘nationale’ partij in 1480 en 1481 door Maximiliaan steeds verder in het defensief werd gedrongen, verlegde Reyner zijn activiteiten naar het gewest Holland. Een kwestie waarin hij zich in deze periode mengde, was die van het ruwaardschap over het Land van Vianen, waar het geslacht Van Brederode de heerlijke rechten bezat. Reyners moeder was een Van Brederode. Zijn oom Reinoud van Brederode had in 1473 op zijn sterfbed de voogdij over zijn minderjarige kinderen opgedragen aan zijn vrouw Yolanda van Lalaing. Haar voogdij werd aangevochten door enkele bastaardzonen van Reinoud van Brederode, die de hulp van Van Broekhuizen inriepen. Deze ging in op hun verzoek en wist met list en bedrog zich eerst in 1477 van de heerlijkheid Vianen en Ameide meester te maken en korte tijd later Reinouds kinderen, de minderjarige Walraven en zijn zus, gevangen te nemen. Tevens riep hij zichzelf uit tot voogd (ruwaard) van het Land van Vianen. Een langdurig conflict met de familie Van Brederode was het gevolg, waarbij Reyner Vianen en Ameide bezet hield. In mei 1478 aanvaardden Van Broekhuizen en de stad Vianen de arbitrage van de stad Utrecht, waarbij de arbiters bepaalden dat Van Broekhuizen de voogdij over Walraven van Brederode en het heerlijk gezag over Vianen en Ameide zou behouden tot 8 januari 1480, wanneer Walraven meerderjarig zou worden. Reyners positie in Vianen werd door Maximiliaan beschouwd als een bedreiging voor de positie van zijn regering in Holland. Toen Walraven in januari 1480 meerderjarig was geworden, liet Van Broekhuizen voor een fors bedrag zijn rechten afkopen, maar hij heeft zeker tot februari Vianen en Ameide bezet gehouden. Daarna moet hij naar het Nedersticht of Gelre zijn vertrokken.

In Holland waren in 1477 de Hoekse en Kabeljauwse twisten weer opgelaaid en in de meeste steden leidde dit tot een strijd om de macht. Vanwege zijn familierelatie met de Van Brederodes kwam Reyner terecht in het kamp van de Hoekse partij, die zich in Holland verzette tegen het gezag van Maximiliaan. Van Broekhuizen zette daarmee het verzet dat hij in Gelre tegen Maximiliaan had geboden in Holland voort. Waarschijnlijk deed hij dit niet alleen uit overtuiging, maar ook uit financiële noodzaak, omdat zijn Gelderse bezittingen hem waarschijnlijk waren ontnomen. Zo sloot hij in januari 1481 een contract met de uit Leiden verdreven Hoeken om die stad voor hen in te nemen. Kort daarop vertrok hij met een detachement huurlingen uit Utrecht en nam al spoedig Leiden in. De Kabeljauwsgezinde Rotterdamse stadssecretaris laat zich in zijn kroniek sterk afkeurend uit over het Leidse optreden van Van Broekhuizen. Hij zou van het stadhuis hebben laten afkondigen dat hij de stad uit naam van Maximiliaan had ingenomen, “maer hij loecht al tsamen, hij wasser toe ghehuyert van den Hoecx partie om vierdusent Rinse gulden”. Van Broekhuizen blijkt een goed betaalde “capiteyn” te zijn geweest. Vanuit Leiden ondernam hij voor rekening van de Hoeken nog enkele expedities op het Hollandse platteland, maar in april werd het hem in Leiden te heet onder de voeten en moest hij de stad, samen met een groot aantal medestanders, ’s nachts heimelijk verlaten en naar het Utrechtse Montfoort vluchten. Een aantal van zijn ruiters werd gegrepen en ter dood gebracht. Zelf werd hij veroordeeld door de Grote Raad van Mechelen en Maximiliaan gelastte de verbeurdverklaring van zijn bezittingen.

Na zijn Leidse avontuur bleef hij Maximiliaan en zijn aanhangers het leven lastig maken, nu in dienst van de stad Utrecht, die zich met andere Stichtse steden verzette tegen de door Maximiliaan gesteunde bisschop David van Bourgondië. Zo hielp hij in september 1481 de Utrechters bij de belegering van IJsselstein, bolwerk van de familie Van Egmond, waarvan de leden zich steeds trouwe aanhangers van Karel de Stoute en zijn opvolger Maximiliaan hadden betoond. Eind december 1481 was hij een van degenen die Engelbert van Kleef escorteerden, toen deze in Utrecht als postulaat-bisschop werd geïnstalleerd. In april 1482 zwoer hij een eed van trouw aan Engelbert van Kleef en aan het Utrechtse gildenbestuur dat mede dankzij zijn militaire steun de macht in de stad aan zich had getrokken. Toen hertog Johan van Kleef in augustus van dat jaar 2000 voetknechten aan de Utrechters ter beschikking stelde, trokken deze onder het commando van Van Broekhuizen naar Utrecht. In 1483 zien we hem weer optreden in het Nedersticht, waar hij met succes een actie organiseerde om bisschop David van Bourgondië gevangen te nemen en in Amersfoort in bewaring te stellen. Daarna horen we een aantal jaren nauwelijks iets van hem, totdat hij in 1489 in Rotterdam opduikt als Hoekse commandant. Van daaruit leidde hij wederom een Hoekse aanslag op Leiden, die ditmaal echter mislukte. In oktober van dat jaar nam hij Wageningen in, maar hij werd uit de stad verdreven door troepen uit nota bene Nijmegen en Arnhem, die toen onder het gezag van Maximiliaan waren teruggekeerd. Een jaar later werd hij wederom door de Grote Raad veroordeeld, maar het zal hem nauwelijks hebben gedeerd.

Toen de jonge Karel van Egmond in 1492 naar zijn vaderland Gelre terugkeerde en als hertog werd ingehuldigd, betekende dit voor Van Broekhuizen nieuwe carrièremogelijkheden. Door zijn inzet voor hertog Adolf voor en na de eerste Bourgondische bezetting van Gelre (1473-1477) kon hij rekenen op de sympathie van hertog Karel. Hij bevond zich dan ook in diens gevolg, toen deze in maart 1492 zijn intocht in Gelre hield. Reeds in 1477 ten tijde van regentes Catharina was hij kandidaat geweest voor de belangrijke functie van burggraaf van Nijmegen, maar hij had toen achter het net gevist. In 1492 werd hij hierin door hertog Karel alsnog benoemd. Gelijktijdig trad hij op als hertogelijke raadsheer en werd hij door Karel als zijn gezant naar de koning van Frankrijk gezonden.

Lang heeft hij niet kunnen genieten van zijn hernieuwde vooraanstaande positie in het Gelderse bestuur. Het laatste levensteken van Reyner dateert van 5 september 1493. Hij is zeker voor 23 september 1496 overleden, maar vermoedelijk al veel eerder, aangezien op 14 december 1493 het Nijmeegse burggraafambt door een ander blijkt te worden uitgeoefend. Zijn sterfdatum ligt daarom waarschijnlijk tussen 5 september en 14 december van het jaar 1493. Huis en heerlijkheid Broekhuizen vererfden op zijn oudste dochter Walraven, die gehuwd was met Steven van Zuylen van Nyevelt, heer van Hoevelaken. Zij was de laatste Van Broekhuizen die in Broekhuizen het heerlijke gezag zou uitoefenen.

Reyner moet een bekwaam militair zijn geweest die bovendien over de nodige leiderscapaciteiten beschikte die bij vriend en vijand respect afdwongen. Zijn bestaan moet zeker avontuurlijk zijn geweest en erg honkvast was hij niet, al zal hij in zijn Gelderse periodes regelmatig zijn heerlijkheid Broekhuizen hebben aangedaan. Het is opvallend hoe vaak hij in de Hollandse en Utrechtse kronieken wordt vermeld als een van de prominentste leiders van de Hoekse partij. Zijn politieke tegenstanders schilderden hem vooral af als een onbetrouwbare en op geld beluste avonturier. In politiek opzicht was hij echter rechtlijnig. Met uitzondering van de periode 1473-1477, toen hij Karel de Stoute diende, heeft hij steeds gestaan aan de zijde van de anti-Bourgondische partij, in casu de ‘nationale’ partij in Gelre en de Hoeken in Holland en Utrecht. In de Hollandse en Utrechtse geschiedschrijving is hij als Hoeks leider geen onbekende, maar in Gelderland is hij als Gelders patriot ten onrechte in de vergetelheid geraakt.

Literatuur

  • A.W.E. Dek, ‘Genealogie der Heren van Brederode’, in: Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie 13 (1959), 105-146
  • M. Flokstra, ‘Middeleeuwse heren van Broekhuizen’, in: Publications de la Société historique et archéologique de Limbourg 33 (1997), 141-190
  • M. van Gent, ‘De instructies van Maximiliaan met betrekking tot de Hoekse bezetting van Leiden (januari-april 1481)’, in: J.W. Marsilje e.a. (red.), Uit Leidse bron geleverd. Studies over Leiden en Leidenaren in het verleden, aangeboden aan drs. B.N. Leverland bij zijn afscheid als adjunct-archivaris van het Leidse Gemeentearchief, Leiden 1989, 96-101
  • M. van Gent, ‘Pertijelike saken’. Hoeken en Kabeljauwen in het Bourgondisch-Oostenrijks tijdperk, z.p. 1994, Hollandse Historische Reeks 22
  • J. Kuys, ‘De belegering van Nijmegen in het jaar 1473’, in: J.A.E. Kuys (red.), Een voorschot op de Nijmeegse Stadsgeschiedenis, Nijmegen 2002, 7-11
  • Neuss, Burgund und das Reich, Neuss 1975
  • A.H.J. Prins, Jan van Schaffelaar. Requiem voor een Gelderse ruiter, Barneveld 1982
  • R. Vaughan, Charles the Bold the last Valois Duke of Burgundy, London 1973

Bronnen

  • W.J. Alberts en C.A. Rutgers (eds.), Cronica illustrium dominorum de Brederueden, Groningen 1957, Fontes minores Medii Aevi 5-6
  • H. ten Boom en J. van Herwaarden (eds.), ‘Rotterdamse kroniek. Aantekeningen van Rotterdamse stadssecretarissen, 1315-1499 (1570)’, in: Nederlandse Historische Bronnen, deel 2, ’s-Gravenhage 1980, 1-102
  • Die Cronycke van Hollandt, Zeelandt ende Vrieslant, beghinnende van Adams tiden tot die geboerte Ons Heren Jhesu, voertgaende tot den iare 1517 ..., Leiden 1517
  • ‘Kroniken ende gesten des edele ende hoochgeboren heeren van Brederode in Hollandt’, in: A. Matthaeus, Veteris aevi analecta ...., deel 1, Hagae Comitum 1738, 587-740
  • N.B. Tenhaeff (ed.), Bisschop David van Bourgondië en zijn stad. Utrechtsch-Hollandsche jaarboeken 1481-1483 van de hand van een onbekenden, gelijktijdigen schrijver. Naar den eersten druk van Antonius Matthaeus’ Analecta (1698), Utrecht 1920
  • A. Ulrich (ed.), ‘Acten zum neusser Kriege 1472-1475’, in: Annalen des Historischen Vereins für den Niederrhein 59 (1889), 1-91
Jan Kuys
Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 4, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: dr. J.A.E. Kuys (eindredactie), drs. C.A.M. Gietman, drs. R.M. Kemperink, E. Pelzers en dr. P.W. van Wissing. Verloren Hilversum, 2004, pagina's 41-44.