Willem IV van den Bergh
1537-1586, Rebel en Stadhouder
Willem IV van den Bergh werd op 24 december 1537 geboren op huis Bergh te ’s-Heerenberg als oudste zoon van graaf Oswald II van den Bergh (1508-1546) en Elisabeth van Dorth (ca. 1505-1545) en overleed op huis Ulft op 6 november 1586. Hij trouwde op 11 november 1566 met gravin Maria van Nassau (Dillenburg 18 maart 1539 – huis Ulft 28 mei 1599), dochter van graaf Willem van Nassau en gravin Juliana van Stolberg. Uit dit huwelijk werden acht zoons en acht dochters geboren.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/4/-009.jpg
Willem van den Bergh. Portret toegeschreven aan Anthonie Mor, 1558 (foto: National Gallery of Art,Washington)

Willem IV van den Bergh stamde uit een grafelijk geslacht dat tegenover de hertogen van Gelre beweerde dat het graafschap Bergh geen deel uitmaakte van Gelderland, maar was ontstaan uit een broederdeling van het oude graafschap Zutphen. Op grond van deze soevereine pretentie, die recentelijk door nieuw onderzoek aannemelijker is geworden, weigerden de graven Van den Bergh altijd mee te betalen aan hertogelijke beden. Werd toch betaald, dan geschiedde dit pas nadat de hertog had verklaard, dat hierdoor geen precedent werd geschapen.

Graaf Willem was al op negenjarige leeftijd wees. Voor zijn opvoeding vertoefde hij geruime tijd in Leuven en aan het Brusselse Hof, waar hij ongetwijfeld Willem van Oranje heeft ontmoet. In 1556 trouwde hij op het slot Moers met Maria gravin van Nassau, een jongere zuster van Oranje. Kort na het huwelijk deed een protestantse hofprediker zijn intrede op huis Bergh.

De eerste jaren van zijn huwelijk verliepen rustig. Snel na elkaar werden zeven kinderen geboren. De graaf en zijn echtgenote beheerden hun vele bezittingen en bezochten familiebijeenkomsten. Graaf Willem liet zijn kastelen verfraaien en bouwde een kaatsbaan bij huis Bergh, die groter was dan het voorbeeld bij slot Moers. Met de politieke strijd die de Gelderse Staten in deze jaren voerden tegen het door de Habsburgers geïntroduceerde Hof, bemoeide hij zich weinig. Wel verzette hij zich hevig en langdurig tegen de pogingen van het Hof, de stadhouder en de landvoogdes om het graafschap Bergh mee te laten betalen in de door de landdag goedgekeurde bede van 1558.

Het debuut op het toneel van de landelijke politiek maakte graaf Willem in het Wonderjaar 1566. Op 5 april 1566 trok een lange stoet van lagere edelen door Brussel naar het paleis van landvoogdes Margaretha van Parma om haar een petitie aan te bieden waarin zij hun verontrusting uitspraken over de koninklijke plakkaten met betrekking tot onder andere de godsdienst, die naar hun mening de rust in het land ernstig bedreigden. Een dag na de aanbieding van deze petitie – bekend geworden als het Smeekschrift der Edelen – reed graaf Willem met groot gevolg Brussel binnen. Mede door zijn hoge afkomst werd graaf Willem een van de leidende personen in het Compromis (Verbond) der Edelen.

Toen Gelre korte tijd later ook met politieke en religieuze onrust te maken kreeg, speelde graaf Willem ook hier even een vooraanstaande rol. Maar op beslissende momenten stelde hij zich steeds weer aarzelend op. Verzocht zijnde om in Nijmegen te bemiddelen tussen de magistraat en de hervormden faalde hij jammerlijk, waarna hij zich nog verder terugtrok. Verhoudingen binnen de familie zullen ook aan deze aarzelende politieke houding hebben bijgedragen. Zijn jongere broer Frederik betwistte nu openlijk een in 1565 opgestelde erfdeling en zocht hierbij steun bij de Habsburgse regering, wat de zorgen van graaf Willem omtrent zijn eigen politieke positie ongetwijfeld zal hebben vergroot.

In navolging van zijn zwager Willem van Oranje oordeelde graaf Willem het eind 1567 verstandiger uit te wijken naar Keulen. Onder kommervolle omstandigheden leefde hij in ballingschap. Hij ondernam verschillende pogingen zijn bezittingen met geweld terug te krijgen. Zowel in 1568 als in 1570 konden zijn dienaren Bergh voor korte tijd bezetten, maar zij werden spoedig weer tot de aftocht gedwongen. In 1572 ondernam hij een inval in Gelderland, die aanvankelijk succesvol verliep. Zonder veel moeite veroverde hij vrijwel de hele Graafschap. Deventer kon niet worden genomen, grote delen van de Veluwe en Overijssel vielen wel in zijn handen. Nadat de Spanjaarden oprukten en onder andere Zutphen uitmoordden, moest hij het zojuist veroverde Kampen smadelijk verlaten en met zijn hoogzwangere echtgenote uitwijken naar Osnabrück, waar hij niet werd toegelaten. De familie woonde hierna gedurende vier jaar in Bremen. In deze periode is door graaf Willem naar het stadhouderschap van Friesland gedongen, doch zonder succes.

Door de Pacificatie van Gent in 1576 werd graaf Willem in zijn rechten hersteld. Tegelijkertijd verhevigde zich echter de strijd met zijn broer Frederik over de Berghse erfenis, een strijd die tijdens zijn leven niet tot een oplossing zou komen. Toen graaf Willem begin 1577 op huis Bergh terugkeerde trof hij een deplorabele situatie aan. De kastelen Bergh en Ulft hadden grote schade opgelopen, Boxmeer en Hedel waren ingenomen door zijn broer Frederik. Zijn eerste zorg was dan ook de nodige herstellingen uit te voeren en achterstallige pachten en renten te innen. Hierdoor verbeterde zijn financiële positie zich geleidelijk.

Graaf Willem achtte zich onheus behandeld door de Gelderse Staten en de andere overheden bij zijn pogingen compensatie te verwerven voor de verwoestingen die zijn uitgebreide bezittingen hadden getroffen. Hij kreeg deze compensatie niet, en ook zijn pogingen om door de benoeming in een hoog ambt eerherstel te krijgen, mislukten. Deze aanslagen op zijn eer verbitterden hem ernstig. Een bijzonder vernederende ervaring was de benoeming van zijn calvinistische zwager Jan van Nassau in juni 1578 tot stadhouder van Gelderland. In zijn verbittering zocht graaf Willem in het geheim contact met de Spaanse landvoogd Don Juan en na diens overlijden vanaf november 1578 ook met diens opvolger Alexander Farnese, hertog van Parma, over een eventuele terugkeer onder de gehoorzaamheid van de Koning. Door Parma werd hem de markiezentitel toegezegd. Hij zou bovendien al zijn bezittingen terugontvangen en zijn drie oudste zoons zouden eervolle posities in het koninklijke leger verwerven. Tot definitieve stappen kwam het niet, graaf Willem bleef aarzelen.

Na het vertrek van zijn zwager Jan, wiens stadhouderschap op een mislukking was uitgelopen, werd graaf Willem op 5 juni 1581 eindelijk tot stadhouder van Gelderland benoemd. De omstandigheden in Gelderland waren op dat moment erbarmelijk, vooral in de Graafschap raakte het platteland ontvolkt en werd ook de stedelijke bevolking tot armoede gebracht. Staatse en Spaanse krijgsbenden stroopten het land af en steden en adellijke huizen verwisselden voortdurend van eigenaar. Tegen al deze ellende kon graaf Willem door geldgebrek maar weinig ondernemen. Na de verovering van Zutphen door De Tassis in september 1583 achtten velen in Gelre de militaire situatie hopeloos. Vooral de hoge adel neigde ertoe zich weer aan de Koning te onderwerpen en ook graaf Willem nam zijn contacten met Parma weer op. Tijdens de Gelderse landdag in november werden belastende papieren gevonden bij zijn kamerling Willem Cock. Daarop liet de Gelderse kanselier Leoninus de graaf en zijn gezin op 5 november arresteren en naar Holland afvoeren. Na het sluiten van een akkoord in maart 1584 werd hij vrijgelaten en vestigde hij zich te Emmerik. Kort na zijn vrijlating liep graaf Willem – ondanks zijn belofte zich neutraal te houden – openlijk naar de Spaanse kant over. Veel plezier heeft de graaf van zijn stap niet beleefd. Hij stierf op slot Ulft in 1586, nog maar 48 jaar oud.

Hoewel de stap van graaf Willem in zijn tijd zeker niet uitzonderlijk was, is er in de literatuur zeer negatief over hem geoordeeld. Het feit dat hij een zwager van Willem van Oranje was, zal hieraan hebben bijgedragen. Tijdgenoot Everard van Reijdt, die hem als griffier van het Gelderse Hof persoonlijk kende, beoordeelde hem als “onbegrijpelijk ligtzinnig” en “meinedig trouweloos”. Ook de 17de-eeuwse geschiedschrijvers Hooft en Pontanus oordeelden bijzonder negatief. Een milder oordeel werd in 1846 geveld door de rechter en archivaris Tadama, die door zijn inventarisatiewerkzaamheden in het Berghse archief originele stukken kon raadplegen. Hij achtte de eerdere oordelen te zwart gekleurd: “Veeleer komt het mij voor dat bij graaf Willem van den Berg vele talenten en groote werkzaamheid met eene groote mate van adeltrots, eene eerzucht zonder grenzen, eene sterke zelfliefde, te ver gedrevene liefde voor zijn huisgezin en gebrek aan zelfstandigheid, gepaard gingen.” J.A.G.C. Trosée was in 1929 echter weer veel harder. Bij zijn beschrijving van een (mogelijk) jeugdportret van graaf Willem vermeldt hij: “ietwat gluiperig gluren zijn kijkers louche rond, berekenend en wantrouwig.”

Pas recentelijk is een meer evenwichtige zienswijze naar voren gebracht en het handelen van graaf Willem vanuit het adellijke eerconcept geïnterpreteerd. Graaf Willem zag zichzelf als een autonome rijksgraaf die in Gelderland aan niemand verantwoording verschuldigd was. Deze soevereine pretenties, die door zijn geslacht voortdurend gekoesterd zijn, leidden ertoe dat hij uiteindelijk alleen het gezag kon erkennen van iemand die boven hem stond, dus van de heersende monarch, de koning van Spanje en heer der Nederlanden.

Graaf Willem kan zeker worden gekarakteriseerd als een uitermate standbewust man, die de soevereine traditie van zijn geslacht hoog wenste te houden. Hij was zeker geen man met een grote intellectuele of politieke begaafdheid. Dat hij lang aarzelde en moeilijk besluiten kon nemen, is eenvoudig aan te tonen. Maria van Nassau, zijn echtgenote, is echter altijd achter hem blijven staan, hoeveel verdriet zij ook had van de verwijtende correspondentie met haar broer Jan van Nassau en het verbreken van het contact met haar oudste broer Willem van Oranje.

Graaf Willems zonen Herman, Frederik en Hendrik, zouden later hoge posities in het Spaanse leger verwerven. Hendrik van den Bergh, opperbevelhebber van het Spaanse leger in de Nederlanden, schaarde zich in 1631 onder de banier van de Republiek. De cirkel had zich gesloten.

Literatuur

  • A.G. van Dalen, Graaf Willem IV van den Bergh. Een Gelderse geschiedenis uit de Opstand tegen Spanje, postume uitgave bezorgd door R.R.A. van Gruting, Doetinchem 1998
  • C. Gietman, Eer en schande. Een interpretatie van de politieke stellingname van graaf Willem IV van den Bergh tijdens de Opstand, doctoraalscriptie Geschiedenis, Universiteit Utrecht 1991
  • A.P van Schilfgaarde, Het huis Bergh, Maastricht 1950
  • R.W. Tadama, Willem Graaf van den Berg en zijne tijdgenooten. Een bijdrage tot de geschiedenis van den tachtigjarigen oorlog, uit oorspronkelijke en grootendeels onbekende stukken zamengesteld, Zutphen 1846
  • J.A.G.C. Trosée, Het eerste tijdvak van het verraad van graaf Willem van den Bergh, Arnhem 1929
Ruurd Faber
Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 4, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: dr. J.A.E. Kuys (eindredactie), drs. C.A.M. Gietman, drs. R.M. Kemperink, E. Pelzers en dr. P.W. van Wissing. Verloren Hilversum, 2004, pagina's 32-35.