Willem van Berchen
1415/20-na juni 1481, Kroniekschrijver en Geestelijke
Willem Stevenszoon van Berchen werd geboren tussen 1415 en 1420, vermoedelijk in Nijmegen, als zoon van Steven Stevenszoon van Berchen, burger van de stad Nijmegen. De naam van zijn moeder is niet bekend. Hij overleed op onbekende datum na juni 1481.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/4/-008.jpg
Notarissignet van Willem van Berchen, 1462 (Kruisherenklooster St. Agatha, Cuijk)

Willem van Berchen is de belangrijkste geschiedschrijver van het middeleeuwse hertogdom Gelre. Zijn bekendste werk is de Gelderse kroniek, een hoogtepunt in zijn oeuvre, waarin hij de geschiedenis van het hertogdom Gelre vanaf het ontstaan tot in zijn eigen tijd beschrijft. Hij was ook geestelijke, maar in die hoedanigheid heeft hij aanzienlijk minder sporen in de Gelderse geschiedenis achtergelaten. We kennen hem op de eerste plaats als de auteur van een aantal kronieken en over zijn persoonlijke levenswandel weten we weinig. Geboren werd hij waarschijnlijk in Nijmegen. Hij stamde uit een Nijmeegs geslacht, zoals hij zelf in de proloog tot zijn Gelderse kroniek schrijft. Het zal een eenvoudig burgermilieu zijn geweest. Over zijn vader weten we niet meer dan dat hij in 1393 het Nijmeegse burgerrecht verwierf en van zijn moeder kennen we zelfs niet de naam. Van Willem van Berchen zijn twee broers bekend: Johan en Volcquin, van wie Johan ouder dan Willem moet zijn geweest. Johan was geestelijke en studeerde van 1427 tot 1431 letteren aan de universiteit van Keulen, waar hij de titel van magister behaalde.

Willem liet zich tussen 29 november 1432 en 24 maart 1433 in navolging van zijn broer als student letteren inschrijven aan de Keulse universiteit, waarbij hij wegens financieel onvermogen werd vrijgesteld van betaling van inschrijfgeld. Zonder de magistertitel behaald te hebben, heeft hij de universiteit verlaten. Wanneer we hem na lange tijd in 1452 weer in de bronnen aantreffen, blijkt hij inmiddels de priesterwijding ontvangen te hebben. Hij wordt in 1461 en 1466 vermeld als priester van het Sint-Stevensaltaar in de Nijmeegse parochiekerk, hetgeen inhield dat hij aan dit altaar periodiek missen moest opdragen tegen ontvangst van de daaraan verbonden vaste inkomsten. Ongeveer in dezelfde tijd, in 1457 en 1462, trad hij op als notaris, een beroep dat in die tijd nog uitsluitend door geestelijken werd uitgeoefend. Rond die tijd blijkt hij nog meer geestelijke ambten bezeten te hebben, waarmee hij naast de bediening van het Sint-Stevensaltaar en de uitoefening van het notariaat in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien. In 1463 blijkt hij pastoor te zijn van het dorp Niel in de Duffelt, tegenwoordig Duits grondgebied, maar toen nog onderdeel van het hertogdom Gelre. Meer dan dat hij deze functie bekleedde en dat hij zijn benoeming aan de heer van Groesbeek had te danken, is er niet over bekend. Sinds 1475 mocht hij zich kanunnik noemen van het toen pas gestichte kapittel in de Nijmeegse Sint-Stevenskerk, terwijl hij in datzelfde jaar ook wordt vermeld als pastoor van de parochiekerk van Cuijk. Daar werkte hij aan zijn Gelderse kroniek zoals hij zelf schrijft in zijn Arkelse kroniek. Wellicht heeft hij het pastoraat in Niel opgegeven voor deze twee functies, maar noodzakelijk is dat niet. Cumulatie van geestelijke ambten was in die tijd heel gebruikelijk en het was ook normaal dat bezitters van een pastoorsambt plaatsvervangers aanstelden. Willem van Berchen is op een onbekend tijdstip in 1481 of later overleden. Dit kan worden afgeleid uit zijn Gelderse kroniek, waarin de jongste beschreven gebeurtenissen in juni 1481 hebben plaatsgevonden.

Zoals gezegd is het die Gelderse kroniek waaraan Willem van Berchen zijn grootste bekendheid dankt. Hij werkte langdurig aan dit werk, waarvan twee versies bekend zijn. Hij verrichtte hiervoor onder meer archiefonderzoek in Nijmegen en in het archief van de heer van Groesbeek. De eerste versie beschrijft de Gelderse geschiedenis tot het jaar 1465, waarbij de gebeurtenissen in de jaren 1402-1465 slechts heel in het kort worden behandeld. De tweede versie geeft daarentegen een uitvoerige beschrijving van de gebeurtenissen die tijdens Van Berchens leven in Gelre plaatsvonden en loopt tot en met juni 1481. Daarna heeft Van Berchen de pen neergelegd en we weten niet waarom. Zeer waarschijnlijk is hij kort daarna overleden.

Tussen de totstandkoming van de eerste en tweede versie van de Gelderse kroniek zijn tien of meer jaar verstreken, jaren die de auteur als kroniekschrijver niet onbenut heeft gelaten. Hij stelde toen een aantal andere kronieken samen, zoals een Hollandse kroniek, een Brabantse kroniek, een korte kroniek van Troje, een kroniek van het Bisdom Luik en kronieken van de adellijke geslachten Van Egmond, Culemborg, Arkel en Heusden. Het zijn kronieken die weinig bekendheid genieten, voornamelijk omdat ze grotendeels niet in druk zijn uitgegeven. Verbazingwekkend is dat niet, want door hun sterk compilatorische karakter zijn ze inhoudelijk weinig opzienbarend, zodat latere kroniekschrijvers en historici er weinig aandacht aan hebben geschonken. De handschriften van deze kronieken, die worden bewaard in de Koninklijke Bibliotheek van Brussel, zijn door de auteur eigenhandig geschreven en met uitzondering van de Arkelse kroniek zijn er geen afschriften van bekend.

Historica Karin Tilmans heeft op goede gronden de mening geopperd dat Van Berchen zijn niet-Gelderse kronieken heeft gecompileerd met het oog op het schrijven van de tweede uitgebreidere versie van zijn Gelderse kroniek, waaraan hij in de loop van de jaren ’70 is begonnen. Hij kon namelijk niet terugvallen op de werken van vroegere Gelderse kroniekschrijvers, omdat Gelre tot dan toe geen historiografische traditie kende. Buiten de zogenaamde Tielse Kroniek (Chronicon Tielense) uit het midden van de 15de eeuw, of een verloren gegane voorganger daarvan, stond hem voor de geschiedenis van Gelre niets ter beschikking. Hierdoor was Van Berchen een pionier in de Gelderse geschiedschrijving, toen hij in een kroniek de daden van de Gelderse landsheren ging beschrijven, waarbij hij ook een belangrijke plaats inruimde voor de geschiedenis van de stad Nijmegen en haar verhouding tot de Gelderse landsheren. Aan zijn niet-Gelderse kronieken kon hij gegevens over de Gelderse geschiedenis ontlenen en die tevens in de context van de Nederlandse geschiedenis plaatsen. Voor de tweede versie van zijn Gelderse kroniek heeft hij vooral gebruik gemaakt van zijn Hollandse kroniek, waarin hij veel aandacht besteedt aan de Bourgondische expansie in de Nederlandse gewesten. Men kan echter niet zeggen dat Van Berchen zijn niet-Gelderse kronieken uitsluitend voor eigen gebruik heeft geschreven, want in enkele van die werken richt hij zich expliciet tot de lezer.

Het gebruik van het Latijn vormde voor Van Berchen geen belemmering om onderhoudend te schrijven en met name de gebeurtenissen van zijn eigen tijd in treffende bewoordingen neer te zetten. Voor die goede beheersing van het Latijn heeft hij ongetwijfeld de basis gelegd tijdens zijn studie in Keulen, waar hij volop Latijn moet hebben gelezen en geschreven. Ook als notaris heeft hij zich kunnen bekwamen in het schrijven van Latijnse teksten. Zijn methodiek vertoont sporen van zijn wetenschappelijke vorming: hij verwijst in zijn Gelderse kroniek naar werken van klassieke auteurs zoals Aristoteles en Cicero, maar ook naar archiefbronnen en inscripties die hij in Nijmegen onder ogen heeft gehad. Minder duidelijk is of Van Berchen in zijn kroniek ook gebeurtenissen heeft beschreven die hij zelf heeft meegemaakt. Daarvan maakt hij in ieder geval geen gewag, maar hij heeft ongetwijfeld gebruik gemaakt van informanten die van bepaalde zaken ooggetuige zijn geweest, zoals de belegering van Nijmegen in de zomer van 1473. Voor de realistische beschrijving van die strijd moet hij zich gebaseerd hebben op de verhalen van Nijmeegse familieleden, kennissen of collega’s.

De tweede versie van de Gelderse kroniek is stilistisch en inhoudelijk zonder twijfel het beste werk dat Van Berchen ons heeft nagelaten. Menig feit uit de Gelderse geschiedenis van de 15de eeuw zou ons zijn ontgaan, als we niet over deze kroniek hadden beschikt. Door de situering van de Gelderse geschiedenis in de Nederlandse context stijgt Van Berchen in zijn Gelderse kroniek uit boven het niveau van de puur gewestelijke geschiedschrijving. De annexatie van Gelre door de Bourgondische hertog dwong hem ook wel over de grenzen van het hertogdom Gelre heen te kijken, aangezien in zijn tijd al diverse andere Nederlandse gewesten door de Bourgondiërs beheerst werden. Neutraal was hij bepaald niet in deze kwestie. Hij vertolkt het standpunt van zijn vaderstad Nijmegen, die als uitvloeisel van haar anti-Bourgondische stellingname krachtige steun verleende aan de jonge hertog Adolf, die zijn pro-Bourgondische vader Arnold had afgezet en later de gevangene van Karel de Stoute was geworden. De onbekende commentator die het handschrift van de tweede versie van de Gelderse kroniek van kritische opmerkingen heeft voorzien, hekelt niet zonder reden de neiging van Van Berchen om alle politieke streken die de Nijmegenaren uithaalden, goed te praten. Naast Nijmegenaar in hart en ziel was Van Berchen een overtuigd Gelders patriot, die met afschuw moest toezien hoe een vreemde heerser in de persoon van Karel de Stoute Gelres onafhankelijkheid om zeep hielp. Even leek het erop dat na Karels dood in 1477 de onafhankelijkheid zou worden hersteld, maar de vier laatste jaren die Van Berchen in zijn Gelderse kroniek beschrijft, lieten niet het verwachte herstel zien. De politieke ontwikkelingen leidden daarentegen tot een tweede Bourgondische bezetting van Gelre. Het moet Willem van Berchen ten zeerste bedroefd hebben.

Werken

  • A. Hulshof (ed.), ‘W. van Berchen, Historia captivitatis Adolphi Gelriae ducis’, in: Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap 60 (1939), 223-248
  • A.J. de Mooy (ed.), De Gelderse kroniek van Willem van Berchen, Arnhem 1950
  • A.J.W. Sloet van de Beele (ed.), Wilhelmus de Berchen De nobili principatu Gelrie et eius origine, Hagae Comitum 1870

Literatuur

  • P.J. Begheyn, ‘Willem van Berchen (1415/20-ca. 1481)’, in: Numaga 18 (1971), 224-228
  • J.F.D. Blöte, ‘De Brabantsche en andere kronieken van Willem van Berchen’, ín: BVGO 4e reeks, 2 (1903), 26-41
  • M. Carasso-Kok, Repertorium van verhalende historische bronnen uit de middeleeuwen, ’s-Gravenhage 1981, 427-436
  • A. Delahaye, ‘De werken van Willem van Berchen’, in: BM Gelre 55 (1955/56), 35-55
  • F.A.H. van den Hombergh, ‘Brugman en de brief: een onbekend stukje Gelderse geschiedschrijving?’, in: BM Gelre 76 (1985), 36-47
  • H.D.J. van Schevichaven, ‘De altaren in St. Stevenskerk en Pastoor Willem van Berchen’, in: Idem, Penschetsen uit Nijmegen’s verleden, deel 1, Nijmegen 1898, 48-54
  • K. Tilmans, ‘De Hollandse Kroniek van Willem Berchen’, in: Holland. Regionaal Historisch Tijdschrift 16 (1984), 101-120
  • S. Wolfs, ‘Stichting, vestiging en canonieke erkenning van de oudste dominicanenkloosters in Nederland’, in: Idem, Studies over Noordnederlandse dominicanen in de Middeleeuwen, Assen 1973, 1-18
Jan Kuys
Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 4, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: dr. J.A.E. Kuys (eindredactie), drs. C.A.M. Gietman, drs. R.M. Kemperink, E. Pelzers en dr. P.W. van Wissing. Verloren Hilversum, 2004, pagina's 30-32.