Frans Kellendonk
1951-1990, Schrijver en Vertaler
Franciscus Gerardus Petrus Kellendonk werd geboren op 7 januari 1951 in Nijmegen als oudste zoon van de aannemer Gerardus Petrus Kellendonk (1916-1986) en Theodora Cillesen (1922-2004). Op 15 februari 1990 overleed Kellendonk in Amsterdam, waar hij op 20 februari op Zorgvlied werd begraven.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/5/-021.jpg
Frans Kellendonk (uit:

In 1977, twee jaar na zijn vertrek uit Nijmegen, maakte Frans Kellendonk een overrompelende entree in de Nederlandse literatuur met de verhalenbundel Bouwval. Het titelverhaal – ongetwijfeld een van de vijf of zes ‘Nijmeegse fabels’ (‘knusse moralistische vertellingen’), die Kellendonk voornemens was te laten verschijnen – beschrijft de tocht van de jongen Ernst. Die leidt hem met zijn zusje Aapje en zijn vader in een wrakke auto naar de bizarre woning van grootvader. Daar maakt ‘de kroonprins’ Ernst de ontluistering van de vorige generaties mee, uit het door hem gedroomde koninkrijk wordt hij al verdreven nog voor hij er goed en wel thuis is. De autorit begint in Nijmegen en leidt langs de Graafseweg en de Teersdijk naar een diffuse wereld die ergens in de Woezik gesitueerd kan worden. In het verhaal blijkt de hoofdpersoon bij thuiskomst vele illusies armer. Knus en moralistisch kan Bouwval bezwaarlijk worden genoemd, maar wel vertoont het zo glinsterende titelverhaal onmiskenbaar trekken van de fabel.

In bijna al zijn verhalen tekent Kellendonk óók de geschiedenis van zijn generatie, die langzamerhand ziet hoe de eeuwenoude tradities hun kracht verloren hebben en op punt van breken staan. Die breuk in de traditie laat het individu, maar misschien ook wel een hele gemeenschap verweesd achter en zonder zingevend maatschappelijk verband.

Op een bovenetage aan de Graafseweg, op nummer 195, werd Kellendonk geboren: de familie was altijd al op de streek ten westen van de stad georiënteerd, op Neerbosch en Alverna. In zijn jonge jaren gaven dergelijke tradities het leven van Kellendonk betekenis en richting. Hij ging vanaf 1963 school op het Sint-Dominicuscollege in Nijmegen, waar hij zich op het gymnasium onderscheidde als een briljante, maar ook afstandelijke en gesloten leerling. Al op zeer jonge leeftijd schreef Frans Kellendonk: huiskrantjes voor het gezin en een geschiedenis van de familie Kellendonk, waarbij hij zich liet leiden door de verhalen van zijn grootvader en de geschiedenissen die hij op zijn fietstochten door de biotoop van de familie maakte. Dankzij die geschiedschrijving zag hij voor zich een rol weggelegd die paste in het aloude verhaal van de Kellendonks.

In de eerste jaren op de middelbare school, in de puberteitsjaren, beleefde Kellendonk een moeilijke tijd. Schaamte had hem, zoals hij in het zo programmatische verhaal ‘Beeld en gelijkenis’ (1983) – misschien ook wel een ‘Nijmeegse fabel’ – beschrijft, stevig en haast maniakaal in de greep. Bij priesters, paters en psychiaters haalde Kellendonk advies. In de latere schooljaren waren de eerste sporen van Kellendonks geniale verteltalent al zichtbaar in de schoolkrant.

In 1969 behaalde Kellendonk het diploma gymnasium alpha, waarna hij in zijn geboortestad begon met de studie Engelse taal- en letterkunde. Dat een jongen uit zijn milieu kon gaan studeren en in plaats van bouwen mocht denken en lezen, beschouwde hij als een culturele breuk. Hij behoorde als veel anderen tot de generatie van ‘nouveaux riches van de geest’, zoals hij het zelf formuleerde. Kellendonk las veel en studeerde behalve in Nijmegen ook nog in Birmingham, onderzoek bracht hem naar Cambridge.

In 1971 ontmoette hij Jan Duyx, met wie hij een aantal jaren samenwoonde en met wie hij tot zijn dood bevriend bleef. Zijn visie op de (eigen) homoseksualiteit was tegendraads, zoals later treffend tot uitdrukking zou komen in zijn grote roman Mystiek lichaam (1986).

In 1975 studeerde Kellendonk in Nijmegen af, cum laude, waarop hij metterwoon naar Amsterdam vertrok en waarna hij in korte tijd een dissertatie over een historisch-bibliografisch onderwerp voltooide: John & Richard Marriott (1978). In Amsterdam vertaalde hij om den brode werk van John Fowles en Rudyard Kipling. Vertalen zou Kellendonk blijven doen, in afnemende mate als ‘loonslaaf’ en steeds meer als voorbereiding op het eigen schrijven.

Zijn debuut Bouwval werd in 1977 onmiddellijk herkend als een belangrijk boek van een èchte schrijver. Onderscheidingen als de Anton Wachterprijs vielen hem ten deel, Kellendonk werd al op jonge leeftijd een veel gevraagd man. Hij ging recenseren voor Vrij Nederland en trad in 1978 toe tot de redactie van De Revisor, destijds het toonaangevende literaire tijdschrift bij uitstek.

De opvolger van zijn debuut was de novelle De nietsnut (1979). Het is een zoektocht van een onzekere zoon naar een vader, die zich bij zijn leven heeft onderscheiden door onvolwassenheid en onder dubieuze omstandigheden uit het leven verdwenen is. Moord of zelfmoord? Ook deze ‘queeste’ leidt tot ontluistering, waarbij in het midden blijft of het de ontdekking van het levensverhaal van de vader is of de confrontatie met het eigen karakter die voor de teleurstelling zorgt. Misschien ook wel beide. Deze zoektocht heeft tussen de regels veel weg van een ironisch en wanhopig zoeken naar de God, die er wel is en ook niet.

In het academisch jaar 1981-1982 verbleef hij, na het verbreken van een onrustbarende en ogenschijnlijk alles vervullende liefdesrelatie met Thijs Westerhout, als ‘writer in residence’ in Minneapolis. Daar rondde hij Letter en geest (1982) af, het verhaal van een spook in een bibliotheek. Het is ook het verhaal van een individu in een door anderen bedachte werkelijkheid. De bibliotheek, een in die jaren favoriete romanruimte, staat ook symbool voor de traditie van door vorige generaties bedachte fabels.

Kellendonk vertaalde steeds vaker literair werk in dienst van de ontwikkeling van zijn eigen werk, om zich te oefenen in stijl, maar ook om het literair landschap te stofferen met verwante Britse schrijvers. Zo verschenen er vertalingen van werk van Henry James (1981 en 1983), Laurence Sterne (1982), Thomas de Quincey (1983) en vooral dat van de modernist Wyndham Lewis (1984,1986). Stijl en satirebegrip van Wyndham Lewis, die de ware satiricus in het eigen vlees zag snijden, spraken Kellendonk bijzonder aan.

Als essayist bouwde Kellendonk aan een onvervreemdbaar eigen oeuvre (grotendeels te vinden in de bundel De veren van de zwaan (1987)), waarin het vooral gaat om thema’s als verbeelding en geloof. Steeds weer zag Kellendonk zich genoodzaakt om zijn heil te zoeken in distantie, ten opzichte van het realisme in de kunst maar ook ten opzichte van het geloof in God en de in godsgeloof verbonden gemeenschap. Hij wilde wel geloven, maar kon niet en bepaalde zich tot ‘oprecht veinzen’.

Met zijn belangrijkste roman Mystiek lichaam (1986) sneed Kellendonk, die intussen wist seropositief te zijn, op een onnavolgbare wijze in het eigen vlees. Het is een roman over de familie Gijselhart, waarvan de vader een zielloze geldwolf is, dochter Magda (Prul) haar roeping vindt in een klungelig moederschap en zoon Leendert (Broer) zich verliest in schoonheid en homoseksualiteit. In de lotgevallen van de familie, die geschetst wordt tegen de achtergrond van de Geschiedenis, wordt de desintegratie van het gezin en de samenleving verbeeld. Schoonheid, die met de rug naar de toekomst staat, leidt tot de dood. Als deze roman als een fabel mag gelden, dan is het een sarcastische en soms ook hilarische fabel.

Mystiek lichaam verdeelde de kritische geesten: Kellendonk werd door een enkeling beschuldigd van anti-semitisme – een beschuldiging die de schrijver diep trof – en tegelijkertijd werden de moed en kwaliteit van zijn werk zeer geprezen. Hij ontving voor de roman de Bordewijkprijs.

In september 1987 zorgde een longontsteking ervoor dat hij van seropositief aids-patiënt werd. Met die bittere kennis begon hij aan het gastschrijverschap aan de Leidse universiteit, waar hij Vondels Altaergeheimenissen analyseerde en zo zijn eigen geloof en plaats in de wereld definieerde. Alle grote artistieke voornemens van Kellendonk vielen langzamerhand in duigen: een Antillenroman bleef in voorstudie en aanzetten steken.

Na zijn dood verscheen Het complete werk (1992), verder een veelvoud aan studies en tal van initiatieven om de herinnering aan de schrijver en zijn werk levend te houden. De essays en romans van Kellendonk, die de status van moderne klassieken bereikt hebben, vormen ongetwijfeld een van de hoogtepunten in de Nederlandse naoorlogse literatuur.

Werken

  • Het complete werk, Amsterdam 1992
  • Verhalen, z.p. z.j. [Nijmegen 1995]

Literatuur

  • T. Boon, Het koppige hoofd dat niet wilde scheuren. Over Frans Kellendonk, Amsterdam 1998
  • R. Bosboom, Zuilen van stof. Het oeuvre van Frans Kellendonk, Nijmegen 1994
  • C. de Cloet, T. Hermans en A. Meinderts, ‘Oprecht veinzen’. Over Frans Kellendonk. Schrijversprentenboek 43, Amsterdam/Den Haag 1998
  • O. de Jong, De man die in de toekomst springt, Amsterdam 1997, 165-191
  • De Revisor 1991, nrs 1 & 2. Herdenkingsnummer Frans Kellendonk, onder gastredactie van J. Groot
Peter Altena
Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 5, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: dr. J.A.E. Kuys (eindredactie), drs. C.A.M. Gietman, drs. R.M. Kemperink, E. Pelzers en dr. P.W. van Wissing. Verloren Hilversum, 2006, pagina's 68-70.