Gerrit Teunis Beugel
1763-1834, Koopman/ondernemer, Godsdienstoefenaar en Wegbereider van de Oost-Veluwse christelijk afgescheidenen
Gerrit Teunis Beugel werd op 6 februari 1763 geboren te Apeldoorn als enig kind van Eindrik of Hendrik Wicherts (†1777), koopman, en Antonia Hoogklimmer (†1779?). In 1807 huwde hij te Amsterdam Trijntje Jonkman (1772?-1810). Ruim vier jaar na haar dood hertrouwde hij met Nella Maria van Kampen, eveneens te Amsterdam. Beide huwelijken bleven kinderloos. Zijn tweede echtgenote overleed op 8 april 1832 te Apeldoorn. Op 9 oktober 1834 overleed Gerrit Teunis, eveneens te Apeldoorn.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/5/-005.jpg
Titelblad van

Als reactie op een als verwaterd bestempeld gereformeerd geloofsleven ontstond in de Republiek van de 18de eeuw een beweging die wordt aangeduid als de Nadere Reformatie. Haar doel was door innige vroomheid (piëtisme) en een zo zuiver mogelijke levenswandel (puritanisme) zo dicht mogelijk bij de Dordtse leerregels (rechtzinnigheid) komen te staan. De volgelingen ondergingen bovendien invloeden van het Engelse methodisme en legden de nadruk op gebed, bijbelstudie en zuivere levenswandel. Naast de bijbel waren voor hen de geschriften van ‘godzalige’ schrijvers als Schortinghuizen en Lodensteijn dé bronnen waaruit geestelijk water voor een oprecht geloven kon worden geput. Om elkaar te steunen en te onderrichten kwamen de mensen ’s avonds, meestal na de eredienst van de middag, bijeen in conventikels of oefengezelschappen. De best onderrichte van hen werd de godsdienstoefenaar genoemd. De samenkomsten werden zeer tegen de zin van de plaatselijke predikanten oogluikend toegestaan. Onrechtzinnigheid of een als oppervlakkig ervaren geloof van de kerkelijke gemeente waartoe men behoorde, zou de meest voorkomende reden zijn voor het ontstaan van zo’n oefengezelschap, waar men gezelligheid vond en de werken van godvruchtige vaderen werden (voor)gelezen. In de 19de eeuw zette Gerrit Teunis Beugel in zijn oefenaarswerk en autobiografisch geschrift de traditie van deze ‘godvruchtigen’ voort.

Geboren op 6 februari 1763 woonde hij gedurende zijn kinderjaren te Apeldoorn-Noord. Zijn vader had een handelsonderneming en had zowel bezittingen in Apeldoorn als in Amsterdam. Na het overlijden van zijn vader vertrok Gerrit Teunis op 14-jarige leeftijd met zijn moeder naar Amsterdam, waar zij korte tijd later overleed (1779?). Als enig erfgenaam, maar nog te jong om de zaken van zijn vader voort te zetten, werd Gerrit Teunis tot aan zijn meerderjarigheid ‘liefdevol’ opgenomen in een Amsterdams huisgezin. Over een eventuele opleiding is niets bekend. Wel weten we dat hij al op jonge leeftijd zich veel bezighield met de vraag hoe op de juiste wijze godvruchtig te kunnen leven. Rusteloos als hij in die jaren was, schaarde hij zich onder de toehoorders van predikanten in, maar ook buiten Amsterdam. Uiteindelijk werd hij lidmaat van de bevindelijke Nederduitsgereformeerde gemeente van de welbekende Amsterdamse predikant, ds. Ph. Serurier.

Gerrit Teunis kende zijn hele leven lang geen materiële zorgen. Na volwassen te zijn verklaard zette hij de Amsterdamse zaken van zijn vader met succes voort. Zorgen kende hij des te meer over het in zijn ogen dor en vruchteloos geloof der doorsnee Nederlanders. Overal om zich heen ontdekte Beugel – deze achternaam had hij inmiddels aangenomen – een geestelijk dor landschap. Vooral de gebeurtenissen vlak voor en na 1787 deden hem huiveren. Orangist in hart en nieren, uitte hij openlijk zijn afschuw over het feit dat verscheidene kerkelijke gemeenten niet meer baden voor de stadhouderlijke familie. Hierin en in de gebeurtenissen die volgden direct na januari 1795, zag hij een ‘straffe Gods’.

Het Amsterdamse Bataafs Comité van Toezicht hield hem nauwlettend in de gaten. Vrienden waarschuwden Beugel niet te ver te gaan in zijn kritiek op het Bataafs bewind, omdat anders zijn handelsonderneming dreigde te worden stilgezet. Maar na de Engels-Russische landing (september 1799) nabij Den Helder, liep Gerrit Teunis demonstratief met een goudsbloem op zijn hoed door de straten van Amsterdam. Een woedende volksmenigte pruimde deze eenmansactie niet. Na deze bijna uit de hand gelopen provocatie begon Beugel zich meer en meer toe te leggen op zijn innerlijke zoektocht naar de ‘ware rechtzinnigheid’. In 1807 huwde hij Trijntje Jonkman, die evenals hijzelf zich tot dan had opgehouden in piëtistisch/bevindelijke kringen. Weldra hielden ze aan huis goedbezochte godsdienstoefeningen, waarvan Beugel, vanwege zijn door de anderen gerespecteerde belezenheid, de oefenaar werd.

Kort na het overlijden van zijn eerste vrouw deed de kinderloze Gerrit Teunis zijn handelshuis van de hand en werd rentenier. Omdat het gemis van zijn vrouw hem erg zwaar viel en de politieke gebeurtenissen in Amsterdam hem tegenstonden, ging hij in de loop van 1814 terug naar Apeldoorn om er zijn intrek te nemen in het aangehouden ouderlijk huis. Tegen vrienden zei hij dat Apeldoorn de plaats van zijn geboorte was; Amsterdam noemde hij de stad van zijn wedergeboorte. Aanvankelijk kon hij maar met moeite wennen aan zijn geboortestreek. Hij besloot terug te keren naar de hoofdstad, ook al omdat de politieke bakens inmiddels waren verzet en een Oranjevorst op de troon had plaatsgenomen. Ingescheept te Harderwijk overviel de schepelingen een waar noodweer. Beugel zag hierin een duiding Gods. Hij regelde nog enige zaken, keerde opnieuw terug naar Apeldoorn, waar hij zich op 15 juli 1814 liet inschrijven in het lidmatenboek van de plaatselijke ‘Hervormde’ kerk. Nog een laatste maal reisde hij af naar Amsterdam om er in het huwelijk te treden met Nella Maria van Kampen, die hij nog kende van het huisgezin waarin hij zijn jeugdjaren had doorgebracht. Omdat naar zijn overtuiging ook in ‘de vallei Apeldoorn’, zoals hij het Veluwse dorp noemde, veel dorheid en onverschilligheid van geloof heerste, stichtten hij en zijn tweede vrouw in 1816 er een oefengezelschap aan huis.

In datzelfde jaar had koning Willem I het werk van een ambtelijke commissie goedgekeurd, dat voorzag in een nieuwe organisatie van de Nederduits gereformeerde kerk. Dit ‘Algemeen Reglement op de Hervormde kerk’ gaf weliswaar een heldere structuur aan de nu hervormd genoemde gereformeerden, met een duidelijk centraal gezag, theologisch schiep het geen duidelijkheid. Dat was de bedoeling van de wetgever ook niet. Van hogerhand werd verwacht en aangenomen dat protestants Nederland zich vanaf de invoering ervan achter koning en vaderland zou gaan scharen. Theologische geschillen verstoorden een dergelijk ideaalbeeld alleen maar.

Drie jaar na de invoering van het Algemeen Reglement begonnen voor Beugel c.s. de moeilijkheden. De Apeldoornse hervormd predikant ds. G. Waller ontdekte in het Algemeen Reglement de bepaling dat eenieder die wilde ‘oefenen’ een examen voor het classicaal bestuur had af te leggen. Begin januari 1819 kreeg Beugel daarom een oproep om in Arnhem te verschijnen voor dit kerkelijk bestuur. Op de 29ste van die maand reisde hij af. Hij werd welwillend ontvangen door de voorzitter, maar niet door een van de leden, de latere classisvoorzitter en schoolopziener H.H. Donker Curtius. Deze wist door te drijven dat Beugel pas door mocht gaan met zijn namiddagse oefenbijeenkomsten, nadat hij hiervoor een attest had ontvangen van de plaatselijke predikant. Deze weigerde Beugel dit attest met een beroep op het Algemeen Reglement. Na enig getouwtrek werd hem voorgesteld een examen af te leggen door godsdienstonderricht te geven aan tegelijk een kind en een bejaarde. Gerrit Teunis wees op zijn jarenlange ervaringen als godsdienstoefenaar en weigerde op het in zijn ogen oneervol voorstel in te gaan. Vanaf dat moment was het oefengezelschap illegaal, maar bleven de ‘getrouwen’ komen, ook al werd aan de plaatselijke gerechtsdienaren van hogerhand opgedragen de namen te noteren van de bezoekers.

Met de komst van ds. A. Roeloffs in 1824 keerde de rust aanvankelijk terug. De nieuwe voorganger, een trouw bezoeker van het koninklijk paleis, wanneer Willem I op Het Loo vertoefde, liet Beugel voorlopig met rust. De Apeldoornse oefenaar begon intussen voor anderen steeds duidelijker te verwoorden wat het wezenskenmerk van een goed oefengezelschap was. Het heette pas een ‘stichtelijke bijeenkomst’, als men er ‘in leere en practijk rechtzinnig’ was. Hierin bleek het Apeldoorns gezelschap een voorbeeld voor andere Veluwse oefengezelschappen.

Een deel van de plaatselijke bevolking droeg het oefengezelschap echter een weinig vriendelijk hart toe. Kort na het aantreden van A.J.J.A. baron Van Heeckeren tot de Heest als burgemeester van Apeldoorn (1824-1832), ontbood deze Beugel bij hem thuis. Er waren beschuldigingen binnengekomen als zou er tijdens de godsdienstoefeningen sprake zijn van geestdrijverij. Beugel ontkende dat en wees erop dat de twee vrouwen om wie het ging, bij velen bekend stonden als waanzinnig. Hij had het echter tot zijn christelijke plicht van naastenliefde gerekend beiden liefdevol in het oefengezelschap op te nemen. De vrouwen waren vervolgens ‘genezen’ verklaard.

Na 1830 raakte de Nederlandse samenleving, mede door toedoen van de Belgische Beroerte (1830), enige jaren op drift. Ook de Hervormde Kerk begon scheurtjes te vertonen. In Apeldoorn sprak ds. Roeloffs ineens schande van Beugels oefengezelschap en betichtte hij hem van scheurmakerij. Het valt niet te ontkennen dat steeds meer ontevreden hervormde Apeldoorners zich bij Beugels gezelschap hadden aangesloten. In 1832 zette het onder hen kwaad bloed dat enkele vooraanstaande rechtzinnige gemeenteleden zelfs na een tweede voordracht geweigerd werden voor de functie van kerkenraadslid.

Beugel, wegbereider en vertegenwoordiger van bevindelijke rechtzinnigheid op de Oost-Veluwe, heeft de verdere ontwikkelingen, uitmondend in de Afscheiding van 1834, zelf niet meer meegemaakt. Vier dagen na zijn dood vond al de eerste kerkscheuring binnen de Hervormde kerk plaats: op 13 oktober 1834 scheidden ds. H. de Cock en zijn kerkenraad zich af van de Ulrumse hervormde kerk. Enkele weken later stapte ds. A. Brummelkamp uit de Hattemse hervormde kerk. En in november 1835 scheidden ruim 100 hervormde kerkgangers, velen bezoekers van Beugels oefengezelschap, zich af van hun gemeente en gingen verder onder de naam: Kerkelijk Afgescheidenen. In de maanden en jaren daarop herhaalde zich dit onder andere te Heerde, Epe en Wapenveld.

G.T. Beugel had zijn bezittingen aan zijn trouwste vrienden gelegateerd. Hendrik IJzerman, die hem na de dood van zijn tweede echtgenote had verzorgd, erfde het ouderlijk huis. Hij en anderen wisten van het bestaan van Beugels autobiografisch verhaal. Daarin gaf deze naast het verhaal van zijn bekering ook een uitvoerige beschrijving van zijn godsdienstig-historische visie op het ontstaan van de Republiek tot aan de troonbestijging van koning Willem I. Zij besloten dit lijvig werk in 1835 uit te geven, waarna het in kringen van Veluwse afgescheidenen voor vele decennia naast de bijbel één van de belangrijkere standaardwerken vormde, geschreven door hun ‘Vader Beugel’.

Werk

  • G.T. Beugel, Historisch verhaal der Bekeering tot God; benevens de verdere voortleiding op den weg van geloof en godzaligheid, door licht en donker, zoet en bitter, van G.T. Beugel, op het Loo in Gelderland in 1834 in den Heere ontslapen, ’sGravenhage 1835
  • Literatuur

    • O.J. de Jong, Geschiedenis der kerk, Nijkerk 1988, 266-272, 315-321
    • G. Keizer, De Afscheiding van 1834. Haar aanleiding, naar authentieke brieven en bescheiden beschreven, Kampen 1934
    • E. Luikens, ‘De Apeldoornse afgescheidenen kortstondig erkend: 1836’ in: BM Gelre 84 (1993), 159-175
    • E. Luikens, Apeldoorn in de schaduw van Het Loo 1785-1905. Politieke, bestuurlijke en maatschappelijke ontwikkelingen in Apeldoorn, Zutphen 1999, 134-137
    • B. Mooibroek, De Afscheiding te Apeldoorn. Het ontstaan en de verdere ontwikkeling der Gereformeerde Kerken te Apeldoorn, Beekbergen en Teuge, Apeldoorn 1934
    • L.H. Mulder, Revolte der fijne; een studie omtrent de Afscheiding als sociaal conflict en sociale beweging, Meppel 1973
    • C. Smits, De Afscheiding van 1834, deel 9: Provincie Gelderland, Dordrecht 1991
    • W.J. Teeuwen, Wegen Gods in Gelre. Een bijdrage tot de geschiedenis der Afscheiding op den Noord-oostelijken Veluwerand, Kampen 1935

    Bronnen

    • Apeldoorns Archief, Hervormde kerk, resolutieboek kerkenraad, inv.nr. 1
    • Apeldoorns Archief, Gereformeerde kerk, notulen kerkenraad, inv.nrs. 1-2
    Elze Luikens
    Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 5, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: dr. J.A.E. Kuys (eindredactie), drs. C.A.M. Gietman, drs. R.M. Kemperink, E. Pelzers en dr. P.W. van Wissing. Verloren Hilversum, 2006, pagina's 22-24.