Gerward van Gendt
eerste helft 9de eeuw-, Keizerlijk bibliothecarius en Monnik
Gerward stamde uit een vooraanstaand geslacht van grootgrondbezitters in of uit de omgeving van het Betuwse Gendt. Zijn vader was Lantward en hij had een broer met dezelfde naam.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/5/-012.jpg
Vermelding van de schenking van Gerward, in 814 gedaan aan het klooster Lorsch, in de

De exacte levensloop van Gerward valt niet met zekerheid te reconstrueren. Afgaande op de hoeveelheid en spreiding van de goederen die door hem en zijn directe familieleden zijn geschonken aan kerkelijke instellingen als het klooster Lorsch bij Worms en de Utrechtse Sint-Maartenskerk, mag zijn familie gerekend worden tot de bovenregionale adel. Het zwaartepunt van het goederenbezit blijkt te hebben gelegen in of nabij het Betuwse Gendt.

Voor het eerst horen wij over Gerward in 814. Hij behoort dan als clericus tot de geestelijke stand, en schenkt het klooster van Sint-Nazarius te Lorsch goederen in de Betuwe, op de Veluwe – bossen – en in het mondingsgebied van de IJssel, waaronder alleen al in Gendt vijf hoeven. Tot de schenking behoorde ook een kerk op een eiland tussen Gendt en de rivier de Waal, en verder dertig onvrijen. In hetzelfde jaar begiftigde Gerwards broer Lantward, vermoedelijk de oudste van beiden, de abdij met goederen, eveneens in Gendt, met de daarop wonende horigen. Verder schonk hij onder meer een hoeve in Beek bij Nijmegen met de erop wonende horige, en een hoeve in Meinerswijk bij Arnhem. Bovendien voegde hij er nog eens 44 onvrijen extra aan toe. De omvang van de schenking doet vermoeden dat beide broers op dat moment over hun erfdeel konden beschikken en dat hun vader Lantward daarom toen overleden was. Waarschijnlijk omstreeks diezelfde tijd heeft Lantward junior van een zekere vrouw Abarhild land in Gendt aangekocht met daarop een kerk, en het geheel vervolgens aan Lorsch geschonken.

Wat verbond edelen en grootgrondbezitters aan de Nederrijn met een klooster ver weg in de huidige Duitse deelstaat Hessen? Want Lantward en Gerward waren niet de enigen en evenmin de eersten uit deze contreien die in verbinding stonden met de abdij van Sint-Nazarius. In 793 schonk het echtpaar Walther en Richlint goederen in Valburg en Gendt, in Millingen, en op diverse plaatsen verspreid over de Veluwe, en bovendien 59 onvrijen. In 800 ruilde een zekere Ruthard zijn bezit naast de kerk van Gendt voor een overeenkomstig goed in Erichem bij Buren. Mogelijk was die kerk de Sint-Maartenskerk, die Meginger en zijn vrouw Irinfrid rond diezelfde tijd aan het klooster opdroegen. En deze schenkers waren de enige niet. Kloosters, bij uitstek oorden van gebed, waren bijzonder in trek bij de tallozen die hun zielenheil door royale giften zochten veilig te stellen. Maar kloosters zocht men tevergeefs in het gebied van de Nederrijn. Voor hun vroom bedrijf waren de schenkers aangewezen op verderaf gelegen stichtingen. Een ervan was Lorsch, gesticht omstreeks 760 en in 772 onder de persoonlijke bescherming van Karel de Grote gesteld. Dankzij de aanwezigheid van de koningspalts kan de abdij van Sint-Nazarius in en om Nijmegen een zekere bekendheid hebben gekregen.

Vond de overdracht van de door Lantward geschonken goederen plaats in Gendt, die van Gerwards goederen en personen werd voltrokken aan het keizerlijk hof te Aken, het Karolingische bestuurs- en cultuurcentrum bij uitstek. Aangenomen mag worden dat Gerward op dat moment, in 814, deel uitmaakte van de hofkapel van keizer Lodewijk de Vrome. Verondersteld mag worden dat hij te zijner tijd is gaan behoren tot de kring hoog ontwikkelde geestelijken rond keizerin Judith.

Aan het hof van Aken sloot Gerward vriendschap met Einhard, die hem later zijn ‘meest dierbare en zeer geliefde broeder’ noemt. Hij schreef een kort gedicht in disticha dat aan sommige handschriften van diens Leven van Karel de Grote voorafgaat en waarin hij zich tot de keizer richt: “Hos tibi versiculos ad laudem, maxime princeps, Edidit aeternam memoriamque tuam Gerwardus supplex famulus, qui mente benigna Egregium extollit nomen ad astra tuum. Hanc prudens gestam noris tu scribere, lector, Einhardum Magni magnificum Karoli.” [“Deze versregels tot eeuwige lof en herinnering aan u, hoogste vorst, heeft uw ootmoedige dienaar Gerward voor u geschreven, die in welwillende gezindheid uw edele naam verheft tot de sterren. Gij, lezer, wees u bewust dat de edele Einhard dit leven van Karel de Grote schreef.”] Gerward maakte carrière. In 828 noemt Einhard hem palatii bibliothecarius, hofbibliothecaris, eveneens belast met de leiding van de koninklijke bouwactiviteiten te Aken. Dit laatste was eerder een taak van Einhard geweest. Als palatii bibliothecarius had Gerward niet alleen de supervisie over het boekenbezit van de vorst, maar ook over diens archief en andere kostbaarheden. Op weg van Nijmegen naar Aken zou hij volgens Einhard op het koningsgoed Gangelt, ten noorden van het huidige Brunssum, even over de Duitse grens, een vrouw hebben ontmoet die op wonderbaarlijke wijze was genezen. Mogelijk verliep zijn reis via Emmerik, waar Gerward op 7 februari ten overstaan van meer dan dertig getuigen een grote schenking uit zijn voorvaderlijk erfgoed deed aan de Utrechtse Sint-Maartenskerk, niet alleen goederen, voor zover te traceren in de Gelderse Achterhoek, maar ook 38 onvrijen die met name worden genoemd. Op zijn beurt was een priester (presbiter) Gerward tien jaar later in Duiven getuige bij een schenking door een zekere graaf Rodgar aan dezelfde kerk. Het gaat hier om goederen in dezelfde streken waar ook Gerward van Gendt gegoed was geweest, en een gelijkstelling van de laatste met de als getuige genoemde priester lijkt niet te gewaagd.

Vóór of uiterlijk in 838 zou Gerward dan de priesterwijding hebben ontvangen. Men mag zich de vraag stellen of hij in dat jaar nog aan het Akense hof verbleef. Zijn naam komt mèt die van zijn broer Lantward voor onder de monniken van het klooster Lorsch ten tijde van abt Adalung in het verbroederingsboek van de abdij Reichenau. Adalung was abt van 804 tot zijn overlijden op 24 augustus 837. Gerward en zijn broer zouden dus vóór die laatste datum hun intrede in het klooster hebben gedaan. In 828 zal Gerward nog geen monnik van Lorsch zijn geweest; hij beschikte nog over zijn voorvaderlijk erfgoed – wat hij als monnik niet kon – en hij schonk zijn goederen niet aan het klooster van Sint-Nazarius maar aan de Utrechtse bisschopskerk. In 830 was hij in ieder geval nog aan het hof verbonden en had daar een hoge positie. Ergens tussen dat jaar en 840 deed Gerward – overigens tevergeefs – een oproep aan Einhard, die zich, ver van het hofrumoer, in de door hem gestichte abdij Seligenstadt aan de Main had teruggetrokken, gehoor te geven aan de keizerlijk wens naar Aken terug te keren. Het meest voor de hand liggend is daarom dat Gerward in de loop van de jaren ’30, maar in ieder geval vóór 837, in Lorsch is ingetreden. Het is overigens geenszins uit te sluiten dat zijn abt hem toestond zijn belangrijke ambt aan het hof voort te zetten. In dat geval zal hij mogelijk tot het overlijden van Lodewijk de Vrome in 840 in Aken zijn gebleven. Maar ook daarna vestigde hij zich niet in Lorsch, of hooguit voor korte tijd. Gerward keerde terug naar Gendt. Aangenomen mag worden dat hij door zijn abt was aangesteld als praepositus, als beheerder van de goederen die het klooster daar en in het overige Nederrijngebied in de loop der jaren verworven had, onder meer in de Lijmers, de Betuwe, de Veluwe en Noord-Brabant.

De verbinding van bestuurlijke capaciteiten met kennis en belangstelling voor de letteren, bij Gerward aan het hof in Aken aan het licht gekomen, lijkt zich tijdens zijn hernieuwd verblijf te Gendt opnieuw te openbaren. Naast zijn veronderstelde bezigheden als beheerder van het Lorscher kloostergoed ter plaatse, toonde hij zich ook in Gendt actief op het terrein van de schriftcultuur.

In Rome, in de Vaticaanse bibliotheek, bevinden zich in een tweetal verzamelhandschriften vier bibliotheekcatalogi van Lorsch, alle ontstaan tussen omstreeks 830 en 850. Aan het slot van de derde catalogus, die omstreeks dat laatste jaar kan zijn samengesteld, maar waarvan het overgeleverde afschrift met enige aanvullingen op omstreeks 860 wordt gedateerd, zijn werken toegevoegd die op het moment dat de catalogus werd samengesteld, nog geen deel uitmaakten van de kloosterbibliotheek. De passage wordt ingeleid met: Hos libros repperimus in Gannetias, quos Geruuardus ibidem reliquit et ab inde huc illos transtulimus, “Deze boeken hebben wij aangetroffen te Gendt, welke Gerward daar achterliet en die wij vandaar hier naartoe hebben gebracht”. Het gaat om een twintigtal banden, de voor die dagen indrukwekkende privé-bibliotheek van Gerward van Gendt. Sommige banden bevatten meerdere werken, eenmaal is een werk over twee banden verdeeld. Het exacte aantal banden is niet met zekerheid vast te stellen.

Gerwards bibliotheek zal, naar men mag aannemen, in meer of mindere mate een afspiegeling zijn geweest van de belangstelling van haar bezitter. Ze bevatte vooral theologisch werk. Het lijstje van Gerwards boeken vermeldt een volledige bijbel, delen ervan, zoals de Oudtestamentische boeken Job, Tobit, Ezra, Ester, de Makkabeeën, het hooglied en de profeten, en verder de Handelingen der Apostelen. Daarnaast zijn er bijbelcommentaren van Hieronymus, Augustinus, Gregorius de Grote en Beda. Gerward bezat bovendien de verhandeling over de drie-eenheid van Hilarius van Poitiers, twee werken van Nicetas van Remesiana, een jongere tijdgenoot van Hieronymus, van Hieronymus zelf De viris illustribus, werk van Johannes Chrysostomus, talrijke grotere en kleinere geschriften van Augustinus, waaronder diens De disciplina christiana en De civitate Dei, Eugippius’ uittreksels uit Augustinus, van Cassiodorus de Institutiones, en van Beda onder meer De templi aedificatione. Ook was er de levensbeschrijving van Augustinus door diens tijdgenoot Possidius van Calama.

Veel minder omvangrijk is de categorie historisch werk. Gerward bezat de Historiarum adversum paganos libri septem, de ‘Zeven boeken van geschiedenissen tegen de heidenen’, het apologetisch werk van Augustinus’ tijdgenoot Orosius. Orosius had bij de samenstelling gebruikgemaakt van een uittreksel, in de 3de eeuw door Justinus samengesteld van de Historiae Philippicae, een historisch overzicht in 44 boeken van de volken rond de Middellandse Zee, van de hand van Pompeius Trogus. Als Pompeii historiarum libri XLIIII is Justinus’ excerpt ook in de inventaris van Gerwards boekerij opgenomen.

Tenslotte vermeldt de lijst van Gerwards boeken nog een Vergiliushandschrift, mogelijk de zogeheten Vergilius Palatinus in de bibliotheek van het Vaticaan uit de 5de of 6de eeuw.

Enkele andere werken uit Gerwards bibliotheek zijn in ieder geval bewaard gebleven en berusten tegenwoordig eveneens in de bibliotheek van het Vaticaan. Het gaat om vier banden met werk van Nicetas, Hieronymus en Augustinus. Één ervan stamt uit Italië en dateert uit de 6de eeuw. Een ander, van Augustinus, bevat de aantekening: liber Geruuardi quem ei scripsit Flotbertus clericus suus, ‘boek van Gerward dat zijn klerk Flotbert voor hem heeft afgeschreven’. Gerward liet dus boeken voor eigen gebruik vervaardigen. Enkele banden waren vrijwel zeker afkomstig uit de bibliotheek van Lodewijk de Vrome, die na de dood van haar eigenaar, in 840, verspreid raakte.

Het heeft er bovendien alle schijn van dat Gerward in zijn Gendtse jaren als annalist actief is geweest. Het eerste deel van de zogeheten Annales Xantenses, het gedeelte dat de jaren 790 tot en met 860 beslaat, kan met grote waarschijnlijkheid aan hem worden toegeschreven. Een tweede, onbekende, auteur, mogelijk werkzaam in of om Keulen, zou dan Gerwards tekst hebben bewerkt en hebben voortgezet tot en met het jaar 873. Voor Gerwards auteurschap pleiten verschillende zaken. De eerste annalist is geïnteresseerd in het wel en wee van het Karolingische vorstenhuis. Ook bericht hij vaak uitvoeriger dan andere bronnen over de Noormanneninvallen in de Lage Landen. Zo vermeldt hij onder het jaar 846: “Naar gewoonte hebben de Noormannen Oostergo en Westergo verwoest en hebben zij Dorestat en twee andere dorpen in brand gestoken onder de ogen van keizer Lotharius toen hij in de burcht Nijmegen was maar er niet in slaagde het misdrijf te straffen.” En uit het jaar daarop weet hij te melden: “Voor het overige hebben de Noormannen alom de Christenen gebrandschat en hebben zij oorlog gevoerd tegen de graven Sigirus en Liutharius, en vanaf Dorestat hebben zij negen mijlen stroomopwaarts geroeid tot Meinerswijk en zijn, na er geplunderd te hebben, teruggekeerd.” In Meinerswijk bezat Lorsch goederen, eertijds geschonken door Gerwards broer Lantward. De eerste annalist is ook op de hoogte van gebeurtenissen in en om Worms, waar Gerwards abt Samuel van het nabije Lorsch bisschop geworden was. Deze en andere zaken pleiten voor Gerwards auteurschap van de Annales Xantenses.

De verregaande beknoptheid van de Annales Xantenses over de jaren 852 tot en met 860 doen vermoeden dat de auteur – door ziekte, door ouderdom, door de chaos veroorzaakt door het optreden van de Noormannen of wellicht door dat alles tegelijk – niet meer in staat was zijn werk naar behoren bij te houden. Aangenomen wordt dat Gerward in of kort na dat laatste jaar is overleden, waarna zijn boekerij naar het klooster van Sint-Nazarius verhuisde.

Gerward van Gendt was zonder twijfel een hoog ontwikkeld man met organisatorische kwaliteiten. Zijn intellectuele kwaliteiten maakten hem tot de vertegenwoordiger bij uitstek van de Karolingische renaissance aan de Nederrijn.

Literatuur

  • B. Bischoff, Die Abtei Lorsch im Spiegel ihrer Handschriften, Lorsch 1989
  • D.P. Blok, De Franken in Nederland, Bussum 1974, speciaal 114-116
  • H.A. Heidinga, Medieval Settlement and Economy North of the Lower Rhine. Archeology and history of Kootwijk and the Veluwe (the Netherlands), Assen/Maastricht/Wolfeboro 1987, speciaal 199-201
  • R.M. Kemperink, ‘In villa vel marca Appoldro – rondom de vroegste vermelding van Apeldoorn in 792/93’, in: Bijdragen Felua. Jaarboekje voor de geschiedenis en de archeologie van de Veluwe 1 (1992), 6-20
  • P Lehmann, ‘Das älteste Bücherverzeichnis der Niederlan. de’, in: Erforschung des Mittelalters. Ausgewählte Abhandlungen und Aufsätze, Band 1, Stuttgart 19592, 207-213
  • H. Löwe, ‘Studien zu den Annales Xantenses’, in: Deutsches Archiv für Erforschung des Mittelalters 8 (1951), 59-99
  • R. McKitterick, The Carolingians and the written word, Cambridge 1995

Bronnen

  • Annales Xantenses et Annales Vedastini, (ed.) B. von Simson, Monumenta Germaniae Historica. Scriptores rerum Germanicarum in usum scholarum, Hannoverae 1909, ongewijzigde herdruk 1979
  • Annales Xantenses - Xantener Jahrbücher, (ed.) R. Rau, in: Ausgewählte Quellen zur Deutschen Geschichte des Mittelalters, Band 6, Darmstadt 1966, 339-371. Hierin ontbreekt het gedeelte over de jaren 790-831.
  • Catalogi bibliothecarum antiqui, (ed.) G. Becker, Bonnae 1885, 118-119
  • Codex Laureshamensis, (ed.) K. Glöckner, Band 1, Darmstadt 1929, fotomechanische herdruk 1963, cc. 101, 103, 116
  • Einhardi Vita Karoli Magni, (ed.) O. Holder-Egger, Monumenta Germaniae Historica. Scriptores rerum Germanicarum in ususm scholarum, Hannoverae 1911, ongewijzigde herdruk 1965, XXII
  • Einhardi Translatio et Miracula SS. Marcellini et Petri, lib. IV, c. 27, (ed.) G. Waitz, in: Monumenta Germaniae Historica. Supplementa tomorum I-XII, pars III. Supplementum tomi XIII, 238-264, speciaal 258
  • Epistulae Karolini aevi III, (ed.) E. Dümmler, K. Hampe e.a., Monumenta Germaniae Historica. Epistolae, tom. V, München 1978, ongewijzigde herdruk van de druk Berlijn 189899, nr. 52
  • M. Gysseling en A.C.F. Koch (ed.), Diplomata belgica ante annum millesimum centesimum scripta, deel 1, Brussel 1950, nrs. 180 en 182 (= S. Muller Fz. en A.C. Bouman (eds.), Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301, deel 1, Utrecht 1920, nrs. 59 en 63)
  • Das Verbrüderungsbuch der Abtei Reichenau, (ed.) J. Autenrieth, D. Geuenich en K. Schmid, Monumenta Germaniae Historica. Libri memoriales et Necrologia, nova series, deel 1, Hannover 1979, 54B2-3
R.M. Kemperink
Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 5, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: dr. J.A.E. Kuys (eindredactie), drs. C.A.M. Gietman, drs. R.M. Kemperink, E. Pelzers en dr. P.W. van Wissing. Verloren Hilversum, 2006, pagina's 41-44.