Jacob Adriaan van Hasselt
1835-1897, Burgemeester, Gemeentesecretaris en Lid van de Provinciale Staten van Gelderland
Mr. Jacob Adriaan van Hasselt werd op 28 juli 1835 te Voorst, huis Empe, geboren als enig kind uit het eerste huwelijk van Mr. Johan François Barthold van Hasselt (1811-1892), griffier/vrederechter, kantonrechter, Gelders Statenlid, en Justine Henriëtte Louise, barones van Lynden tot Oldenaller (1814-1836). Jacob Adriaan huwde op 7 juni 1860 te Zutphen Geertruid Luyken Glashorst (1835-1895). Uit dit huwelijk werden zeven kinderen geboren (drie zonen en drie dochters; één doodgeboren kind). Mr. Jacob Adriaan van Hasselt overleed te Apeldoorn op 8 mei 1897.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/5/-014.jpg
J.A. van Hasselt (foto: Iconografisch Bureau, Den Haag)

Evenals zijn vader was Jacob Adriaan van Hasselt voorbestemd een ambtelijke functie te vervullen. De vader, sinds 1842 kantonrechter te Apeldoorn en sinds 1843 bovendien lid van de Gelderse Staten, liet zijn zoon daarom in oktober 1853 inschrijven aan de juridische faculteit te Utrecht. Het studentenleven beviel Jacob Adriaan goed, getuige zijn lidmaatschap van een algemene, een juridische en een feestelijke studentenvereniging, nog in hetzelfde najaar geregeld. In de loop van 1858 voltooide hij zijn rechtenstudie en vestigde zich vervolgens te Zutphen als advocaat. Lang duurde deze betrekking niet. Na een frequente dinergast op Paleis Het Loo te zijn geworden, volgde op 6 oktober 1860 zijn benoeming tot burgemeester van Gorssel.

Gorssel was een agrarische gemeente. Naast oude boerderijen waren er vooral richting Almen statige buitenverblijven te vinden, waar met name ’s zomers werd geresideerd. Van Hasselt onttrok zich niet aan deze gewoonte, woonde in het hoogseizoen op ‘den huize Nyenhorst’, maar ’s winters in Zutphen. Dit was in strijd met het voorschrift dat een burgemeester het gehele jaar in zijn gemeente diende te vertoeven.

Amper 25 jaar oud kende de jonge Van Hasselt een uiterst moeizame start als burgemeester. Het college van Burgemeester en (twee) Wethouders stelde in maart 1861 de raad voor een gemeentehuis te laten bouwen. De raad stemde unaniem in met de plannen. Met zes tegen twee stemmen werd besloten het gemeentehuis te laten bouwen te Eefde, nabij herberg ‘De laatste stuiver’, waar tot dan vergaderd werd. Dit bleek zeer tegen de zin in van de Gorsselenaren. Het gevolg was dat er met name te Gorssel protestbijeenkomsten werden gehouden die het gemeentebestuur ertoe moesten bewegen zijn plannen te herzien. Zelfs vier adressen aan Gedeputeerde Staten van Gelderland mochten echter niet baten. Gedeputeerde Staten oordeelden dat de raad, en niet zij, in deze zaak bevoegd was. Nog namen de tegenstanders hiermee geen genoegen en gingen met hun protest naar de Kroon, die op haar beurt besloot de uitspraak van de Gelderse Staten te respecteren. Na de eerste vergadering in het nieuwe gemeentehuis (1 november 1862) ging het Gorssels bestuur over tot de orde van de dag.

Gorssel werd, evenals andere gemeenten, geconfronteerd met de gevolgen van de Armenwet van 1851. Deze regelde dat de gemeente waar iemand was geboren, aansprakelijk was voor de verpleeg- en verzorgingskosten van kansloze armen, waar ze zich ook bevonden. Het probleem van Gorssel was de voorgeschoten kosten van andere gemeenten terug te krijgen. Gorssel kende hierbij nog het probleem dat verscheidene arme ingezetenen in de voorbije decennia de gemeente waren ‘ontvlucht’ en nu elders werden onderhouden. Van Hasselt, vanaf 20 maart 1867 ook gemeentesecretaris, schreef menig pittige brief hierover naar collega-burgemeesters. Het had er immers veel van weg dat Gorssel wel de gemaakte kosten van andere gemeenten betaalde, maar gemaakte onkosten nauwelijks vergoed kreeg.

In de jaren 1864-1866 werd de Nederlandse veestapel getroffen door de veetyfus. Ook Gorssel kreeg ermee te maken. Van Hasselt en zijn gemeentebestuur deden er alles aan de gevolgen ervan voor de agrarische ingezetenen te verzachten – zelfs een buitengewoon politieambtenaar werd aangesteld. Ondanks een verbod op samenscholing, op jaarmarkten, kermissen, en ondanks dat passanten werden tegengehouden aan de gemeentegrens, bleven onverantwoordelijken toch vee van en naar Gorssel voeren. Zelfs hoge boetes konden niet voorkomen dat verscheidene boeren daardoor hun aangetaste veestapel noodgedwongen moesten laten afmaken.

Tijdens Van Hasselts burgemeesterschap werd de ene na de andere marke opgeheven en onder de gemeenschappelijke eigenaren en/of belangstellenden van elders verkaveld en verkocht. Tezelfdertijd werd het ene na het andere buitenverblijf gebouwd. Dit gaf volop werkgelegenheid aan bouwvakkers uit Zutphen en Deventer. In 1872, toen Van Hasselt Gorssel verliet, was er mede op kosten van de gegoede bewoners van herenhuizen en andere direct betrokkenen een telegraafkantoor gerealiseerd. Er waren eindelijk goede (kunst)wegen op Zutphen, Laren en Holten tot stand gekomen, en meer en meer welgestelden begonnen de gemeente als ideaal woonoord te zien.

Dit alles gaf Van Hasselt het enthousiaste bestuurderselan dat hij de eerste jaren als nieuwe burgemeester van Apeldoorn – op 11 mei 1872 volgde hij dr. mr. P.M. Tutein Nolthenius op – onverminderd bleef volhouden. Zijn enthousiasme werd gestimuleerd door zijn College van Wethouders, te weten de aannemer publieke werken A. Rouwenhorst, en S.J. Pannekoek, papierfabrikant. Met enkele leden van de Kamer van Koophandel, een aantal Apeldoornse notabelen en de ‘projectontwikkelaar’ en dijkgraaf J.C. van der Houven van Oordt ontwierpen ze plannen die ervoor moesten zorgen dat de grootste Veluwse gemeente een plaats van aanzien onder de meer welgestelden zou gaan worden. Ook kon er gerekend worden op koninklijke instemming.

Van der Houven van Oordt kocht de grond en verplichtte de aspirant-kopers van de te bouwen villa’s een groot deel van de bouwmaterialen rechtstreeks van zijn fabrieken te betrekken. Vervolgens schonk hij de gemeente de aangekochte grond op voorwaarde dat parken, vijvers, bruggen en duikers, én de gasverlichting door de gemeente zouden worden aangelegd en onderhouden. Doorgaans waren deze en volgende bouwplannen in eerste aanleg intern of via amicebriefjes besproken en geregeld. De oorzaak van deze regenteske werkwijze is wellicht de bestuurlijke schipbreuk geweest die Van Hasselt had geleden in het jaar van zijn aantreden. In de zomer van 1872 had hij de raad voorgesteld het politieapparaat uit te breiden en een Hogere Burger School op te richten. De raad echter had zich in de voorbije jaren al veelvuldig op de kapitaalmarkt begeven om met het daar geleend kapitaal allerlei infrastructurele en onderwijskundige plannen te realiseren. Nog meer leningen durfde men daarom voorlopig niet aan. Van Hasselts plannen werden afgewezen. Toen en in de volgende jaren begon zich te wreken dat Apeldoorn een grote gemeente was met een steedse kern naast zuiver agrarische buitengebieden.

Op 13 mei 1876 kwamen de verschillende ontwikkelingen samen. De spoorwegverbinding AmersfoortZutphen over Apeldoorn werd geopend, tegelijk met de aanleg van een fraaie woonwijk aan de oostzijde van het nieuwe Oranjepark. De werklieden die dit hadden uitgevoerd, kwamen aan de westkant van het Park te wonen. Er waren hooggespannen verwachtingen. Apeldoorn zou voor vele welgestelden een schoon woonoord kunnen gaan worden. Dagtoeristen zouden de parken rond Paleis Het Loo en het Oranjepark kunnen bezoeken. De koning woonde voortaan in een aansprekende gemeente, en handel en nijverheid zouden van de nieuwe spoorwegverbinding gaan profiteren. Van Hasselt en zijn wethouders vonden nu de tijd rijp geworden opnieuw met de plannen voor het oprichten van een driejarige HBS op de proppen te komen. Het kon toch niet zo zijn dat al die nieuwe bewoners, die veel belasting, vertering en werkgelegenheid (dienstpersoneel) opleverenden, verstoken zouden zijn van goed onderwijs? Ook op koning Willem III werd een beroep gedaan, en deze zegde substantiële bedragen toe om de school te bouwen, mits er een opleiding Bos- en Ooftboombouw voor kolonialen aan de school zou worden gekoppeld. De gemeenteraad ging na enige pressie van Van Hasselt overstag. In 1877 werd met het eerste leerjaar een aanvang gemaakt, maar van de door de koning verlangde landbouwkundige opleiding kwam niets. De minister van Koloniën wenste hiervoor geen gelden op zijn begroting te reserveren.

In de jaren ’80 van de 19de eeuw begon het economische tij tegen te zitten, verhevigd door de wereldwijde landbouwcrisis. Dit weerhield Van Hasselt er niet van met Van der Houven van Oordt, leden van verschillende Kamers van Koophandel en burgemeesters van betrokken gemeenten plannen te realiseren tot de aanleg van een interlokaal spoorwegennet naar Deventer (Holten-Almelo-Duitsland), Dieren en Hattem. In tegenstelling tot andere infrastructurele projecten die de regio moesten stimuleren, zoals het Dierens Kanaal, trachtten Van Hasselt c.s. brede steun van met name het financieel draagkrachtig publiek te krijgen. Verschillende regionale kranten werden daarbij ingeschakeld. Iedere keer brachten ze positieve berichten over de onderneming onder de aandacht van de lezer. Het hoofdkantoor werd te Apeldoorn gevestigd. Van Hasselt, voorzitter van de Commissie van Beheer en waarnemend directeur van de Lokaal Spoorweg Maatschappij, mocht zijn onderneming vanaf 9 juli 1881 Koninklijk noemen. Voor Apeldoorn werd verwacht dat het dé overslag- en opslagplaats van de Veluwe zou gaan worden van verschillende goederen van en naar Duitsland. In 1889 waren alle regionale en lokale spoorwegaansluitingen gereed. Aanvankelijk gaven ze de regio inderdaad de beoogde impulsen, maar andere transportmiddelen maakten hun bestaan op den duur overbodig.

Van Hasselt werd in de loop der jaren meer en meer behoudend en zag in feite slechts één reëel probleem dat zijn Veluwse gemeente kon bedreigen: een beschadigde of slechte naam onder de meer welgestelde ingezetenen. Dit verklaart mede zijn starre houding in het kiesrechtconflict dat volgens hem door dr. J.M. Smit, leraar natuurkunde en kosmologie, was veroorzaakt. Smit, vurig voorstander van een zo breed mogelijk algemeen stem- en kiesrecht, trok vanaf 1886 door het land om te pleiten voor zijn zaak. Nadat bleek dat de HBS-leraar zich begon op te houden in het socialistische kamp, werd hij door Van Hasselt op het matje geroepen. Hem werd erop gewezen dat hij, wanneer hij zo doorging, een bedreiging vormde voor de school en de Apeldoorns elite. Smit beriep zich op zijn grondwettelijk recht en vrijheid van spreken, bleef doorgaan en werd mede op aanraden van de plaatselijke schoolcommissie voor Middelbaar Onderwijs geschorst en ten slotte ontslagen (1 januari 1888). Direct hierop liet Van Hasselt zich benoemen tot voorzitter van genoemde schoolcommissie om voortaan verder onheil voor te blijven.

Met de politiek buiten zijn woonplaats bemoeide Van Hasselt zich hoegenaamd niet, op de Provinciale Statenverkiezing van 1887 en 1889 na. Zijn vader, sinds 1843 namens het kiesdistrict Voorst in dit college vertegenwoordigd, hield het in 1887 voor gezien, waarop Jacob Adriaan in zijn plaats werd gekozen. Ook was Van Hasselt van 1883-1895 plaatsvervangend kantonrechter te Apeldoorn. Naast deze bestuurlijke en rechterlijke activiteiten bekleedde hij nog enkele (ere)voorzitterschappen, onder meer van de Afdeeling van de Nederlandsche Pensioen-Vereeniging van Werklieden, de Vereeniging van Burgemeesters en Secretarissen der gemeenten op de Veluwe en sinds 1884 dat van de Afdeeling Apeldoorn van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. In die laatste functie maakte hij zich sterk voor het oprichten en het inzamelen van boeken voor een volksbibliotheek. Het erelidmaatschap van de Vereeniging tot Veraangenaming van het Verblijf (te Apeldoorn) vervulde hij met groot genoegen.

In 1894 openbaarde zich een hartkwaal bij Van Hasselt, wat hem dwong rustiger aan te doen. Regelmatig kuurde hij in Wiesbaden om op krachten te komen. Die krachten had hij zeker nodig toen in 1895 in Apeldoorn de pressiegroep Gemeentebelang werd opgericht. Deze politieke belangenvereniging, die zich overigens aan geen enkele bestaande politieke partij wenste te binden, werd een luis in de pels van het Apeldoorns gemeentebestuur. Op haar bijeenkomsten werd een verlanglijst opgesteld om welvaart en welzijn van Apeldoorns ingezetenen te bevorderen. Van Hasselt, uitgenodigd deze vergaderingen bij te wonen, vond na een enkel bezoek de daar gebezigde toon nogal fors en bleef er weg, evenals het overig gemeentebestuur.

Op 8 mei 1897 overleed mr. Jacob Adriaan van Hasselt, slechts drie dagen vóór zijn 25-jarig Apeldoorns ambtsjubileum, waarvoor de feestelijkheden al in volle voorbereiding waren. Dat zijn bestuurlijke en maatschappelijke kwaliteiten werden gewaardeerd, moge blijken uit zijn Officierschap in de Orde van de Eikenkroon, waarvan hem de versierselen in 1878 door koning Willem III persoonlijk werden opgespeld.

Literatuur

  • J. de Graaf, Uit Gorssels verleden, Deventer 1968
  • E. Luikens, De 14 burgemeesters van Apeldoorn. Van 1818 tot 1993, Apeldoorn 1993
  • E. Luikens, ‘Politieke en bestuurlijke ontwikkelingen’ in: R.M. Kemperink, C.J.C.W.H. Arnold, M.A.M. Franken en J. de Mol e.a. (red.), Geschiedenis van Apeldoorn, Zutphen 1993, 213-246
  • E. Luikens, Apeldoorn in de schaduw van Het Loo 1785-1905. Politieke, bestuurlijke en maatschappelijke ontwikkelingen in Apeldoorn, Zutphen 1999
  • Th. en J. de Roos, Gemeentehuizen in Gelderland. Van Aalten tot Zutphen, Arnhem 1995, Werken ‘Gelre’ 46
  • W. Wijnaendts van Resandt, Geschiedenis en genealogie van het Cleefs-Zutphense geslacht Van Hasselt, van ± 1530-1963, z.p. 1963

Bronnen

  • De Amsterdammer, september 1887-januari 1888
  • Apeldoornsche Courant, 1872-1897
  • Apeldoorns Archief, Gemeentebestuur 1818-1915, notulen B en W, inv.nrs. 51-57
  • Apeldoorns Archief, Gemeentebestuur 1818-1915, ingekomen stukken, inv.nrs. 115-116
  • Apeldoorns Archief, Gemeentebestuur 1818-1915, notulen gemeenteraad, inv.nrs. 13-21
  • SSZ, Huis Van Hasselt, archiefnr. 23, inv.nrs. 767-782
  • SSZ, Gemeente Gorssel, archiefnr. 5.001, notulen B en W, inv.nr. 29
  • Zutphense Courant, 1861-1863
Elze Luikens
Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 5, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: dr. J.A.E. Kuys (eindredactie), drs. C.A.M. Gietman, drs. R.M. Kemperink, E. Pelzers en dr. P.W. van Wissing. Verloren Hilversum, 2006, pagina's 47-50.