Jan Hendrik van Kinsbergen
1735-1819, Admiraal en Filantroop
Jan Hendrik van Kinsbergen werd geboren op 1 mei 1735 in Doesburg. Hij was de oudste van de vier zonen van de soldaat Johann Heinrich Ginsberg (1706-1786) en Petronella ten Nuyl (1704-1771).Van Kinsbergen trouwde in 1786 met de Amsterdamse burgemeestersdochter Hester Hooft (1748-1795), weduwe van George Clifford. Hij stierf kinderloos op 23 mei 1819 in Apeldoorn.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/5/-022.jpg
J.H. van Kinsbergen, portret uit 1781 door R.Vinkeles naar H. Pothoven (Apeldoorns Museum/CODA, collectie Historische Vereniging Felua)

“O, konde ik ook eens zo een grote man zijn!” Die verzuchting slaakte Jan Hendrik van Kinsbergen in zijn jeugd, toen hij vol bewondering het touwslagerswiel bekeek waaraan ooit Michiel de Ruyter had gedraaid. De ambitieuze jongeman is in zijn opzet geslaagd. Zijn tijdgenoten beschouwden hem als een echte zeeheld, redder van de vaderlandse eer in een periode van neergang, en in 1821 kreeg Van Kinsbergen een praalgraf in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, dicht bij dat van Michiel de Ruyter. Het betreft hier overigens een leeg epitaaf.

Jan Hendrik van Kinsbergen was van vaderszijde afkomstig uit een Duits soldatengeslacht. Na enige omzwervingen vestigden zijn ouders zich in de Gelderse garnizoensplaats Elburg. Jan Hendrik trad in de voetsporen van zijn vader, zij het niet ter land maar ter zee. Tijdens zijn opleidingsjaren bij de admiraliteit van Amsterdam deed hij ervaring op bij het konvooieren van koopvaarders naar verre kusten en de bestrijding van Algerijnse kapers in het Middellandse Zeegebied. Daarnaast kreeg hij bekendheid door tal van gezaghebbende publicaties over maritieme zaken.

Van Kinsbergen heeft bij twee gelegenheden naam gemaakt als zeeheld. Toen zich in de Republiek onvoldoende mogelijkheden voordeden tot actieve dienst ter zee, trad Van Kinsbergen in Russische dienst. Daar kreeg hij het opperbevel in de strijd tegen de Turken, die hij in 1773 tot tweemaal toe versloeg in de Zwarte Zee. In 1775 keerde hij terug naar de Republiek als ‘held van de Zwarte Zee’.

Tijdens de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) escorteerde de Nederlandse marine een koopvaardijvloot naar de Oostzee. Op 5 augustus 1781 kwam het tot een zeeslag met de Britten bij de Doggersbank, een zandbank in de Noordzee. Van Kinsbergen was een van de admiraals onder schout-bij-nacht A.J. Zoutman. Met name door het optreden van Van Kinsbergen hield de vloot stand, al werd het doel, de ongehinderde doorvaart van de koopvaardijschepen naar de Oostzee, niet bereikt. Van Kinsbergen werd nu ook ‘held van de Doggersbank’.

In 1786 trouwde hij met de weduwe Hester CliffordHooft, moeder van twee dochters. Hij had altijd goed verdiend, maar was lang niet zo rijk als zijn vrouw. Door een forse jaarlijkse bijdrage van zijn echtgenote werd Van Kinsbergen, die voor zichzelf overigens met weinig toekon, een vermogend man.

De strijd tussen patriotten en prinsgezinden verscheurde in de jaren ’80 de Republiek en het stadhouderschap wankelde. Externe dreiging kwam na het uitbreken van de revolutie uit Frankrijk, dat in 1793 de oorlog verklaarde aan het stadhouderlijk bewind. Als oranjegezinde opperbevelhebber ter zee nam Van Kinsbergen allerlei maatregelen ter bescherming van de Nederlandse kusten en handelsschepen. Tevergeefs, want in het begin van 1795 rukten de Fransen op over de bevroren rivieren. Na de omwenteling kregen de representanten van het oude regime ontslag. Zo ook Van Kinsbergen. De marine werd ontbonden. Tot overmaat van ramp stierf in hetzelfde jaar Van Kinsbergens echtgenote. Sindsdien leidde hij een teruggetrokken, maar desondanks sterk op de samenleving betrokken bestaan. Hij ging wonen in Elburg, zijn thuishaven gedurende zijn vrijgezellentijd.

In 1799 verhuisde hij naar Apeldoorn omdat de omgeving hem aantrok – Van Kinsbergen sukkelde met zijn gezondheid – en hij huize Welgelegen aan de tegenwoordige Deventerstraat, dat toebehoord had aan zijn overleden broer, kon overnemen. Het huis in Elburg hield hij aan, maar in Apeldoorn heeft hij de laatste twintig jaar van zijn leven gewoond. Drie ongehuwde baronessen Schimmelpenninck van der Oije trokken bij hem in.

Van Kinsbergen putte ruimhartig uit zijn financiële middelen ten gunste van de gemeenschap. Hij werd de drijvende kracht achter het Instituut van Talen, Kunsten en Wetenschappen te Elburg, een kostschool voor jongens. Hij zorgde ervoor dat er ook een kostschool voor meisjes kwam, die echter geen lang leven beschoren was. Hij maakte plannen die Elburg moesten opstuwen in de vaart der volkeren. Hij trad toe tot diverse genootschappen en maatschappijen. In ongepolijste zinnen, meestal in het Frans maar ook wel in het Nederlands, schreef hij de ene brief na de andere over zaken die hem na aan het hart lagen. Uit de brieven komt hij naar voren als een aanhanger van de denkbeelden van de Verlichting.

Apeldoorn profiteerde het meest van Van Kinsbergen. In 1805 nam hij het initiatief tot de oprichting van een spinnerij in een zaal van Het Loo. Toen Lodewijk Napoleon het jaar daarop koning van Holland werd en Het Loo vorderde, begeleidde Van Kinsbergen de nieuwbouw van de spinnerij aan het Kopermolensche Veld. Uit eigen middelen stichtte hij een weeshuis. De dorpsschool kreeg geld voor de nieuwbouw aan de Mariastraat. Van Kinsbergen was doordrongen van het nut van goed vakmanschap. Daarom ging er een opleiding tot timmerman van start.

Nadat de koning bij zijn broer de keizer in ongenade gevallen was, werd ons land ingelijfd bij Frankrijk. De economische situatie was belabberd. Opnieuw sprong Van Kinsbergen bij: hij schonk de bevolking een brandspuit met toebehoren. De totale kosten waren f 1500,–, voor die tijd een aanzienlijk bedrag. Ch.F. Lebrun, gouverneur-generaal van de keizer, wilde de vele weeskinderen een toekomst bieden door hen de woeste gronden te laten ontginnen. Op advies van Van Kinsbergen werden vijftig wezen bij boeren in de omgeving van Apeldoorn geplaatst en ging een aantal naar het leger en de marine. De aanpak had aanvankelijk succes, maar verzandde door de val van keizer Napoleon.

Hoewel ambteloos burger, had Van Kinsbergen lange armen. In 1811 werd maire A.C.W. Nies op zijn advies aan de kant geschoven, mede vanwege vermeend financieel wanbeheer. Twee jaar later probeerde Van Kinsbergen bij de opvolger van Nies, maire J.H. Gunningh, de poten onder de stoel weg te zagen. Weer speelden geldkwesties een rol. Voor Van Kinsbergen was Gunningh passé, zoals bleek uit de gebeurtenissen na de komst van de kozakken op 22 november 1813, die de Fransen wilden verjagen. Gunningh werd door de Fransen gedeporteerd en Van Kinsbergen schoof zijn beschermeling J.C. van Lichtenberg naar voren. Van Lichtenberg bleef aan het hoofd van de gemeente staan, zelfs na de terugkeer van Gunningh.

De kozakkenlegers bevrijdden Apeldoorn, maar de Fransen verschansten zich in de vestingstad Deventer. Op gezag van Van Kinsbergen werden twee vrijwilligerscorpsen gevormd om zich te verweren tegen een eventuele Franse uitval. Bij gebrek aan beter werden ze bewapend met roestige geweren en hooivorken. Het stelletje ongeregeld hoefde gelukkig nauwelijks in actie te komen. Toch waren de ontreddering en angst voor de Fransen vlak na de jaarwisseling zo groot dat Van Kinsbergen, zoals zoveel Apeldoorners, tijdelijk met zijn huisgenoten de wijk nam. Eigenlijk strookte deze vlucht niet met zijn karakter, maar juist toen liet zijn gezondheid nogal te wensen over.

Inmiddels werden ook de bevrijders vanwege aanhoudende plunderingen een blok aan het been. Dit leed was geleden toen de Fransen in Deventer zich in april 1814 overgaven, met als gevolg dat alle buitenlandse troepen terugkeerden naar hun vaderland. Opnieuw wist Van Kinsbergen de beide belangrijkste facetten van zijn persoonlijkheid, sociale bewogenheid en betrokkenheid bij het leger, te combineren: hij schonk een aanzienlijk bedrag aan het hospitaal voor gewonde soldaten te Arnhem.

De nieuwe vorst Willem I maakte zijn ontslag als zeeofficier ongedaan en verhief hem in de Nederlandse adelstand. Behaaglijk koesterde Van Kinsbergen zich in alle eerbetoon, maar van salaris zag hij af: “als een vrijwillig jaarlijksch offer voor mijn dierbaar vaderland, uit hoofde van deszelfs omstandigheeden door eene tyrannieke regering veroorzaakt”. Hulde van die ‘tyrannieke’ regering had de oude zeeman zich ook laten welgevallen – Napoleon had hem begunstigd met de titel ‘graaf van Doggersbank’ – , maar nu waren de bakens verzet.

Met zijn ‘borstkwaal’ ging het op en af, maar Van Kinsbergens geestkracht was tot het einde toe ongebroken. In februari 1819 schreef hij, kwaad omdat de regering te laks was met het herstel van de scheepvaart en menend dat hij al vierentachtig was: “Als ik in plaats van 84 64 waar, dan kogt ik een coopvaardijschip [...] en ging met mijn schip als coopvaardijcapitein na zee, dan nu is die oude carcasse niet meer in staat wat te doen”. Zijn plan om naar Elburg te gaan voor de bijwoning van de examens op het Instituut kon hij niet volvoeren, want kort daarvoor stierf hij op 23 mei 1819.

Aardse roem was hem bij zijn leven volop ten deel gevallen, maar in 1842 was zijn ster al verbleekt. Bij de afbraak van de Oude Kerk in Apeldoorn werden de stoffelijke resten van de zeeheld en filantroop geruimd. Slechts de marmeren grafplaat bleef bewaard en vond zijn weg naar het plaatselijk museum.

Werken

  • Grondbeginselen der zee-tacticq, Amsterdam 1782, 1791
  • (coauteur), Zeemans hand-boek, behelzende een omstandig berigt van verscheidene zaken die een jong zee-officier noodwendig dient te weeten, benevens eene beknopte beschryvinge van de takelagie der oorlogschepen, van verscheidene charters, 2 delen, 3 banden, Amsterdam 1781-1782, 1782-1783, 1790, 1809
  • De algemeene scheepsdienst, zo wel op een fregat, als op een schip van linie, ed. C.A. Verhuell, Amsterdam 1782

Literatuur

  • C.J.C.W.H. Arnold en M.A.M. Franken, J.H. Gunning (1768-1853). Uit het bewogen leven van een ondernemer, papierfabrikant en maire van Apeldoorn, Utrecht 2005
  • M.C. van Hall, Het leven en karakter van den Admiraal Jhr. Jan Hendrik van Kinsbergen, Amsterdam 1841, Bijvoegselen tot den eersten druk, Amsterdam 1843
  • R.B. Prud’homme van Reine, Jan Hendrik van Kinsbergen 1735-1819, admiraal en filantroop, Amsterdam 1990
Willy Smit-Buit
Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 5, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: dr. J.A.E. Kuys (eindredactie), drs. C.A.M. Gietman, drs. R.M. Kemperink, E. Pelzers en dr. P.W. van Wissing. Verloren Hilversum, 2006, pagina's 70-72.