Walter Jacques (Jac.) Maris
1900-1996, Beeldhouwer
Jac. Maris werd op 21 februari 1900 te Maagdenburg geboren als oudste van de vier zonen van Jacob Maris (1876-1947) en Ida L.Wittkowsky (1878-1951). Jac. was gehuwd met Wilhelmina Elisabeth Vermeer (1902-1999). Het echtpaar had geen kinderen. Jac. overleed op 5 april 1996 te Groesbeek.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/5/-027.jpg
Jac. Maris (foto: Museum Het Valkhof, Nijmegen)

In Nederland zijn er families geweest die generaties lang kunstenaars hebben voortgebracht. Uniek is het schildersgeslacht Maris waarvan drie broers grote bekendheid kregen als grondleggers van de Haagse School.

De stamvader van de Marissen, Wenzel Maresch, werd in 1797 in Praag geboren. Omstreeks 1806 kwam hij naar Nederland en trouwde daar. Zijn zoon Mattheus, geboren in 1809, kreeg vijf kinderen, twee dochters en drie zonen. Deze broers Jacobus (1837-1899), Matthias (1839-1917) en Wenzel (Willem) (1844-1910) veranderden hun familienaam in Maris. De Marissen werden wel een dwergengeslacht genoemd. Een korte gedrongen gestalte, een hoog en breed voorhoofd en een krullenkop. Deze karakteristieke Maris-trekken had de kleinzoon van Jacobus ook. Voor deze kleinzoon Walter Jacques, genaamd Jac., bleek het kunstenaarschap niet vanzelfsprekend. Omdat zijn vader zich in 1907 vanuit Duitsland als farmer in Brazilië wilde vestigen, verkocht hij om dit te financieren alle schilderijen van de Marissen uit het familiebezit. Toen Jac. later te kennen gaf dat hij schilder wilde worden, dreigde zijn vader hem ‘de benen te breken’ om zijn zoon af te houden van het wankele bestaan van een kunstenaar. Ook zijn oom Willem Matthijs (18721929) raadde het hem af. Volgens deze zou Jac. altijd de ‘kleine Maris’ blijven met zulke roemrijke voorgangers, ook al werd hij nog zo goed. Jac. koos uiteindelijk voor de beeldhouwkunst. Daarover zei hij: “Mijn vader was anti-kunst, heel gek, maar het is zo. Hij wou niet hebben dat zijn zoon in de kunst zou gaan. Maar uiteindelijk heeft hij mij bij een kunstschilder laten leren. Hij dacht dat is maar ‘Spielerei’, dat gaat toch wel over.” In 1911 keerde de familie Maris terug van een mislukt verblijf in Brazilië en vestigde zich in Berlijn. Op veertienjarige leeftijd werd Jac. leerling van een kunstschilder in Kleef en in 1916 bij de Belgische beeldhouwer Achilles Moortgat, ook in Kleef. Hij studeerde keramische chemie in het Saksische Meissen en verbleef twee en een half jaar in Engeland, waar hij werkzaam was bij verschillende ateliers. Hij leerde daar onder andere ivoor snijden. Hierna vertrok hij naar Parijs en tot 1923 was hij werkzaam aan de Sorbonne bij een oud-leerling van Rodin. Hij bewonderde Rodin en dat is altijd zo gebleven.

In 1923 trouwde Jac. met Wilhelmina Vermeer en hij vestigde zich in 1927 met zijn vrouw in het huis De Blokhut te Heumen. In 1946 trok Els Tervoort (19272003) eerst als leerling en later als beeldhouwster en medewerkster bij het echtpaar Maris in.

Omdat Jac. Rodin zo bewonderde werkte hij in het begin in diens stijl tot hij geleidelijk erachter kwam dat hij niet stijl-gebonden wilde werken, omdat dat naar zijn mening ten koste ging van zijn artistieke vrijheid. Hij werkte voortaan niet meer in een strak stramien. Ondanks dat voornemen moest hij soms toch concessies doen aan de smaak van een opdrachtgever. Tenslotte moest er brood op de plank komen. Tot 1940 was hij aangewezen op pastoors en bestuurders van kerkelijke en burgerlijke instellingen. Tegen hun gangbare smaak leverde hij soms dramatische gevechten.

In 1930 kort voor het begin van de feestelijkheden rond de viering van ‘Nijmegen 700 jaar stadsrechten’ nam de VVV het initiatief de gemeente een beeld aan te bieden van Karel de Grote, vervaardigd door Jac. Het ontwerp viel niet in goede aarde bij de burgerij. Het Nijmeegs Dagblad in die tijd stond bol van de ingezonden stukken. Men vroeg zich af wat de VVV zich wel verbeeldde: Nijmegen op te zadelen met een steigerend trekpaard met daarop een arrogant mannetje. Jac. trok zich vanwege deze kritiek terug. Uiteindelijk 32 jaar later kreeg Albert Termote de opdracht voor het ruiterstandbeeld dat werd geplaatst op het Keizer Karelplein.

De bekendheid van Jac. als beeldhouwer begon na de Tweede Wereldoorlog, de periode waarin elke stad of dorp wel behoefte had aan een herinneringsmonument. In de provincie Gelderland is dan ook het nodige van zijn hand te zien waaronder bijvoorbeeld te Nijmegen op Plein 1944. Dit beeld, voorstellende een soldaat die zich over een gevallen kameraad ontfermt, eert de gesneuvelde Nederlandse militairen. Een ander voorbeeld is het grote Airborne monument uit 1947 in Oosterbeek, de naald van Hartenstein, dat de duizenden geallieerde militairen eert, gevallen bij de operatie Market Garden.

In Heumen staat een Pieta die hij direct na de capitulatie van Nederland maakte als monument voor de Nederlandse militairen die bij de Duitse inval in 1940 gesneuveld waren. Hij was er later niet enthousiast over, hij vond het te klassiek en teveel teruggrijpend op vroeger werk. Verspreid in Heumen, zijn woonplaats, bevinden zich thans 27 beelden, in Malden 8 en in Nijmegen 10, veelal in een herkenbare, academische traditie. Behalve beelden in brons en steen, waaronder borstbeelden van Wilhelmina, Juliana en Beatrix, maakte Jac. ook keramisch werk, waarvoor hij in 1957 een gouden medaille kreeg tijdens een Internationale Tentoonstelling te München. Op talrijke gebouwen en in kerken bevinden zich gemetselde ornamenten, kruiswegstaties en reliëfs in keramiek.

Jac. was een paardenliefhebber en reed zelf graag paard. In 1936 kreeg hij van het Nederlands Olympisch Comité de opdracht een sportfiguur te maken voor de Olympiade te Berlijn. Het werd een polospeler. Hij bestudeerde het polospel om te weten te komen hoe de paarden hun benen neerzetten als de polospeler op hun rug de andere kant uithangt. Voor dit werk kreeg hij een bronzen medaille, maar het was ook het laatste werkstuk in de stijl van Rodin.

Een goed kunstenaar, vertelde hij in het Nijmeegs Dagblad van 15 oktober 1988, vernieuwt zich steeds, ook in zijn denkbeelden. Dat duurt jaren, maar het gebeurt. Iemand die 40 jaar lang dezelfde stijl hanteert imiteert zichzelf. Ik ben Rodin ontgroeid, hoewel de bewondering voor hem dezelfde is gebleven. In het begin van zijn loopbaan maakte hij zeer natuurgetrouwe, zware en krachtige paarden. In de loop van de tijd werden zijn paarden slanker en sierlijker. Hij stileerde zijn paarden steeds meer, maar was niet op zoek naar de zuiver abstracte vorm. “Nee dat is niet de grens die je moet bereiken. [...] ik heb vroeger veel abstract werk gemaakt, maar op een gegeven moment was het zo, dat ik de communicatie met de medemens verloor en dat is mijn bedoeling niet. Daarom blijf ik binnen die grens”. Toch heeft Jac. heeft de herkenbare vorm nooit geheel losgelaten.

Jac. kreeg op een gegeven moment in zijn leven het gevoel dat hij zichzelf ging kopiëren. Gedurende die periode ging hij tekenen, maandenlang tekenen en zeezeilen, een grote hobby van hem. Vooral op tijden dat storm verwacht werd, reed hij vanuit Heumen naar Enkhuizen waar zijn zeilschip lag. En hoe meer de havenmeester waarschuwde tegen de stormkracht des te vastbeslotener werd Jac. het water op te willen. Hij voelde zich uitgedaagd als ‘stormachtig’ mens.

In 1991 organiseerde het Singermuseum te Laren een tentoonstelling onder de titel ‘Een kunstenaarsfamilie Maris’. Jac. was niet enthousiast; het interesseerde hem als ‘anti-famielje’-man helemaal niet. Later besloot hij toch mee te doen, maar niet voordat hij de vloeren en de hoofdingang had gecontroleerd. Hij vroeg zich af of de vloeren wel sterk genoeg waren om zijn beelden te dragen en of ze wel door de ingang naar binnen konden!

Al gedurende zijn leven had Jac. het plan opgevat zijn hele bezit na te laten aan de gemeenschap van Heumen, uit dankbaarheid voor de gastvrijheid die hem en zijn vrouw was geboden sinds de jaren ’20. Hij voelde zich gerespecteerd door de bevolking, was ereburger van Heumen geworden in 1980 en werd in 1983 gedecoreerd als ridder in de Orde van Oranje Nassau. Toen Jac. vijfennegentig was en in een verpleeghuis verbleef, besloot het echtpaar hun bezit over te dragen aan een op te richten Stichting Jac. Maris. Daarmee bespaarden zij de burgerij de kosten van beheer en exploitatie en kon de Stichting zelf aan fondswerving doen, subsidies aanvragen en sponsors zoeken. Jac. stelde wel als voorwaarde dat zijn daarvoor in aanmerking komende objecten, waaronder naar schatting 35 beelden (waar er inmiddels nog meer zijn bijgekomen), als verzameling bijeen moesten blijven en niet mochten worden verkocht.

In 2003 werd het Ateliermuseum geopend. Aan het atelier is niets veranderd. Jac. zou zo binnen kunnen stappen; zijn jas en baret hangen nog aan de kapstok. Overal is zijn beeldhouwwerk in steen, brons en metaal te zien (ongeveer 110) maar ook keramisch werk (60) en ongeveer 300 tekeningen. De beeldentuin werd grondig aangepakt en gereorganiseerd.

In 2004 gaf de Stichting Jac. Maris een brochure uit over het museum met informatie over de omgeving van Heumen waar de nodige werken van Jac. te bezichtigen zijn. Het museum is een belangrijke kunsthistorische aanwinst, in het bijzonder voor de gemeente Heumen, die daarmee een van de weinige echte ateliermusea in Nederland bezit.

Jac. Maris was een veelzijdig kunstenaar met durf en een eigenzinnige persoonlijkheid. Zijn werk kent uitschieters, maar ook routineus gemaakte stukken. In zijn keramische werken was hij vernieuwend.

Literatuur

  • Nijmeegs Dagblad, 15 okt. 1988
  • W.J. Pantus, ‘In memoriam Jac. Maris’, in: Numaga 44 (1997), 169-170
  • J. de Raad en T. van Zadelhoff, Een kunstenaarsfamilie Maris, Zwolle 1991
  • K. van Zomeren, Een gegeven moment. Interviews met mensen van 1900, Amsterdam 1984

Bronnen

  • Nijmegen, Museum Het Valkhof, documentatie over Jac. Maris
  • Een Lijst van werken van Jac. Maris in Nijmegen, Arnhem en omstreken gepubliceerd in: Nijmeegs Dagblad, 31 mei 1975
Marcella Loosen-de Bruin
Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 5, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: dr. J.A.E. Kuys (eindredactie), drs. C.A.M. Gietman, drs. R.M. Kemperink, E. Pelzers en dr. P.W. van Wissing. Verloren Hilversum, 2006, pagina's 84-86.