Gerbert (Geb) Henry Duyvendak
1927-2001, Predikant en Oecumenicus
Gerbert Henry (roepnaam Geb) Duyvendak werd geboren op 17 september 1927 te Bussum als derde kind van Gerrit Jan Duyvendak (Weesp 1895-Utrecht 1973), Evangelisch-Luthers predikant, en Elize Anna Catharina Ledeboer (Kralingen 1898-Utrecht 1968). Het gezin telde drie jongens en één meisje. Hij huwde op 30 januari 1954 te Nijmegen met Janske Wigéri van Edema, geboren op 23 februari 1930 te Terborg (gemeente Wisch), maatschappelijk werkster. Uit dit huwelijk werden vier kinderen geboren. Geb Duyvendak overleed op 4 februari 2001 te Huissen.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/6/-009.jpg
Dominee Duvendak in de consistoriekamer met toga (foto: J. Duyvendak-Wigéri van Edema)

Geb Duyvendak groeide op in Haarlem, waar zijn vader Evangelisch-Luthers predikant was. Hij was er met veel plezier welp, waarbij hij heel wat insignes wist te behalen. Omdat zijn vader in 1939 een beroep naar Utrecht aanvaardde, verhuisde het gezin daarheen. De jonge Utrechter ging er naar het Christelijk Gymnasium (Alfa-afdeling). Zoals alle abituriënten van 1945 kreeg hij zonder examen het diploma. In deze periode manifesteerde zich de nauwgezetheid in zijn manier van werken en de belangstelling voor (kerk)geschiedenis. Omdat hij zich op geloofsgebied breder wilde oriënteren, volgde hij catechisatielessen bij de hervormde predikant ds. M.N.W. Smit, bij wie hij ook belijdenis deed. Ook werd duidelijk dat hij theoloog wilde worden – zeker niet per se predikant. Hij begon daarom de studie theologie aan de universiteit in eigen stad. Tot ver in zijn studietijd trok de wetenschappelijke kant – en daarvan vooral de geschiedenis – hem het meest.

Hoe de worteling van mens en kerk enerzijds en de toenmalige ontreddering van land en wereld anderzijds bij de theoloog-in-wording om voorrang streden, blijkt uit zijn inzet als bestuurslid van de Nederlandse Christen Studenten Vereniging (NCSV). In deze hoedanigheid bereidde hij in 1946-1947 ontmoetingen voor met Duitse theologiestudenten. Na overwinning van veel weerstand en traagheid werd in de zomer van 1947 het eerste grote, drie weken durende, werkkamp in Duitsland gehouden, en wel in Münster. De werkzaamheden bestonden uit het gezamenlijk puinruimen. Het ging de oecumene praktiserende student in de eerste plaats om de ontmoeting zelf. In het uitvoerige verslag schrijft de twintigjarige student verder: “Onze tegenstand was toch veeleer moreel dan nationalistisch ingekleurd? Nu, twee jaren na de oorlog, wordt het echter steeds doorzichtiger, dat ook de geallieerde volken niet meer geloven in die beschaving […], dat de oorlog in wezen toch slechts een machtsstrijd was, dat de wereld, ja dat ook ons land met zijn zogenaamd Christelijke partijen, feitelijk zich overgegeven heeft aan de demonieën van wraakzucht, egoïsme en groepsbelang.” Behalve puinruimen was er ook een studieus element. Op de eerste avond hoorden de studenten Karl Barth spreken bij de Evangelische Studentengemeinde van Münster. Verder bracht de theoloog prof. Hans-Joachim Iwand, verbonden aan de universiteit van Göttingen, Geb op diens verzoek op het spoor van contacten met theologiestudenten, na afloop van het werkkamp. Zo leerde Geb de Oost-Duitse student Friedrich Zimmermann kennen. Samen met hem nam hij als assistent-toehoorder deel aan de oprichtingsvergadering van de Algemene Vergadering van de Wereldraad van Kerken in Amsterdam (1948). In 1949 maakte hij een ‘Theologentreffen’ in Göttingen mee. Ondertussen studeerde Geb nog wel degelijk. In 1948 behaalde hij zijn kandidaatsexamen. Daarna werd hij assistent bij de kerkhistoricus prof. Maarten van Rhijn.

In 1951 leerde hij de Utrechtse studente Janske Wigéri van Edema kennen. In deze tijd kreeg het perspectief van predikantschap vorm. Nadat hij in 1952 het – toen nog niet verplichte – doctoraalexamen had afgelegd en begin 1954 het kerkelijk examen, trouwde hij met Janske. Met een leervicariaat (Utrecht, Tuindorp) voltooide hij zijn studie. Voor de praktische vakken ging hij naar het seminarie in Driebergen, waar prof. H. Berkhof zowel rector was als docent.

Na zijn besluit om gemeentepredikant te worden, werd in 1956 de hervormde gemeente te Dreischor (Schouwen-Duiveland) zijn eerste standplaats. Tijdens de restauratie van het door de watersnood beschadigde kerkgebouw kwam men samen in het dorpshuis – in een café gevestigd. Het doopvont stond op een barkruk. In de periode 1960-1961 was hij bovendien legerpredikant in Vught.

Na Dreischor volgde Voorburg (1962-1971), een grote uitbreidingswijk met een kerk (Opstandingskerk) en een kapel. Dit betekende dubbele uitvoering van alle activiteiten. Duyvendak begon met het organiseren van gesprekskringen.

De overgang (1971) naar Elst betekende in twee opzichten een verademing: hij had een (hervormde) collega, W. Vons, naast zich, en er was maar één gebouw te bedienen. Nadat ds. Duyvendak vóór zijn komst naar Elst al een keer operatief behandeld was vanwege een kwaadaardig gezwel in zijn been, onderging hij tijdens het tweede jaar in Elst nog tweemaal een operatie. De eerste keren na hervatting van zijn werk diende in de preekstoel een barkruk tot steun. Hij gaf hier inhoud aan de uitbouw van de oecumene, samen met de gereformeerde predikant M.A.A. Nawijn. Vanaf 1973 vonden alle avonddiensten plaats onder gezamenlijke hervormd-gereformeerde verantwoordelijkheid. Vier maal per jaar vierde men samen het Heilig Avondmaal. Ook werd de band met het Molukse bevolkingsdeel aangehaald. Verder gaf het hem grote voldoening naast de bijbelkringen nu voor gesprekskringen onderwerpen te kunnen kiezen waarnaar zijn hart uitging.

Wellicht dankzij de cursus ‘Pastorale psychologie’, die hij volgde na de losmaking van ‘Elst’, slaagde Duyvendak er beter in op tijd distantie te nemen van zijn gemeentelijke arbeid. Die arbeid speelde zich na Elst af in De Bilt (Opstandingskerk, 1977). Vanuit deze gemeente werd een partnerschap aangegaan met de Evangelisch-Lutherse gemeente Meerane (Sachsen, DDR), waaraan zijn vriend Zimmermann verbonden was. De afwezigheid van werkelijk maatschappelijke en economische problematiek in de kerkelijke gemeente De Bilt leidde tot het uitzien naar een volgende standplaats.

Dat werd Arnhem, wijkgemeente Zuid (1982-1990). Naast de gesprekskringen vormden de diensten met een organist die de toon van zijn Schriftuitleggingen goed wist te treffen, een bron van vreugde. Hetzelfde gold voor de preekvoorbereiding met collega’s en de diensten met verstandelijk gehandicapten, beide nieuw voor hem. Verder was er een begin van samenwerking met de gereformeerde Zuiderwijk. Daarnaast ontwikkelde zich, vanaf 1985, een partnerschap met de Evangelisch-Lutherse gemeente van Zwickau-Planitz (Sachsen, DDR).

Al vlug was duidelijk dat het zuidelijk stadsdeel van Arnhem een betere afspiegeling vormde van de Nederlandse samenleving dan De Bilt. Mede omdat zich allengs meer allochtone immigranten, vaak met een ander geloof, in het stadsdeel vestigden, streefde Duyvendak ernaar om zijn kennis hierover te verbreden. Hij zocht hiertoe in 1985 onder meer contact met het Centrum Buitenlanders van de gemeente Arnhem, en met contactpersonen van de (vaak) islamitische groeperingen. Een van hen – met wie hij later veel zou samen werken – was de Arnhemse islamiet Kemal Cosgun. De op deze wijze verworven kennis en contacten werden actueel na publicatie van De Duivelsverzen van Salman Rushdie en de oproep tot moord op de schrijver (1988). Gesterkt door zijn kennis, stelde hij voor een contactavond te houden van islamieten en christenen. Centrale uitgangspunten zouden zijn: ‘kennis kan tot begrip leiden’ en ‘vertrouwen’. Deze avond vond plaats in de Sacramentskerk in ArnhemZuid (1988) en werd bijgewoond door zo’n honderdtal christenen en islamieten, waaronder vier imams.

Los van de genoemde aanleiding zocht hij mogelijkheden om een blijvend platform voor ontmoetingen van moslims en christenen te organiseren. De ervaringen opgedaan in de door hem belegde gesprekskringen over drie wereldgodsdiensten (jodendom, christendom, islam) speelden hierin mee. Het Christelijk Nationaal Vakverbond afdeling Gelderland (commissie Etnische Minderheden) in de persoon van districtsbestuurder B. Lenselink pakte dit idee met verve op. Nadat ook het Maatschappelijk Activeringswerk Gelderland, de Arnhemse afdeling van de Islamitische Stichting Nederland, de Turkse Gemeenschap en de Raad van Kerken Arnhem (werkgroep Vreemdeling) zich achter het idee geschaard hadden, was er sprake van een breed platform. Dit leidde tot een ontmoetingsdag met een symposiumachtige opzet voor christenen en moslims, gehouden in de Kruiskerk in Arnhem-Zuid op 12 november 1988. Behalve de islamoloog ds. J. Slomp werkten er ook vijf imams aan mee, onder wie Abdulwahid van Bommel en I. Görmez. Dit symposium kreeg als vervolg kleine, meestal maandelijkse bijeenkomsten.

Na zijn emeritaat zette Duyvendak zijn arbeid voort met geestelijke ondersteuning van vluchtelingen en asielzoekers. In 1995 vroeg een al enige jaren opererende commissie uit de Nederlands Gereformeerde Kerk te Arnhem hem om mee te werken aan begeleiding van meest christenen uit landen als Armenië, Irak, Iran en Somalië. Deze begeleiding had de vorm van zowel huisbezoek als veertiendaagse laagdrempelige diensten en duurde in officiële vorm tot 1998.

In 1995 vormde zich een nieuwe loot aan de oecumenische boom. Samen met zijn vrouw verleende Duyvendak gedurende enkele kortere perioden (1995, 1997, 1999) pastorale zorg aan residenten en vakantiegangers in Portugal (Algarve). Ook leidde hij daar de erediensten. Soms was zo’n dienst in een cafézaal, waarbij de TV wat zachter werd afgesteld maar wel aanbleef.

Aan het eind van 1999 kreeg ds. Duyvendak te kampen met toenemende vermoeidheid en rugklachten. Eind januari 2000 werd de diagnose gesteld: A.L.S., een ziekte van het spier- en zenuwstelsel. In de als terugblik op zijn aardse arbeid gevoerde gesprekken met zijn zielzorger, ds. Johan Wijers in Huissen, komen de ‘stepping stones’ van zijn leven ter sprake. Een soort ‘concluderende’ steen was voor hem: “’t Gaat om de menselijke relaties, die zijn van grote betekenis. De kerk kan daar steeds opnieuw vorm aan geven. [...] Het is waar, voor 99 procent zijn wij onvrij, bijvoorbeeld door het lichaam dat kapot kan gaan. Maar die ene ondeelbare rest, dat is onze menselijke vrijheid, die is toegevoegd, die bestaat uit liefde die gedaan wordt en solidariteit die betoond wordt.”

Literatuur

  • ‘De bruggen van dominee Duyvendak; scheidende predikant bracht christenen en islamieten nader tot elkaar’, in: De Gelderlander, 25-6-1990
  • ‘DDR-bezoek aan Arnhem’, in: Arnhemsche Courant, 29-3-1990
  • H. Duyvendak en A. Duyvendak, Johann Henrich Duvendack, de man uit Schledehausen die een Hollandse familie stichtte, z.p. z.j.
  • A. Jassies, Arnhem, Het gezicht van Nederland, Abcoude/ Arnhem 1991, 72-74
  • W. Veen, Verzoening in de praktijk? De NCSV en de ‘Duitsche Quaestie’, Zoetermeer 2004, 56, 57, 58, 73, 95

Bronnen

  • De draad van mijn bestaan (schriftelijke neerslag, gemaakt door ds. J. Wijers van een aantal door hem gevoerde gesprekken met ds. Duyvendak, in zijn laatste maanden, door de laatste tot op zijn laatste dag nauwgezet van correcties voorzien), 2001
  • Liturgische orde voor de Avondwake voorafgaand aan de dag waarop Gerbert Henry Duyvendak zal worden begraven, in de Protestantse Kerk te Huissen, 8-2-2001

  • Liturgische orde voor de dienst ter gedachtenis van Gerbert Henry Duyvendak, in de Protestantse Kerk te Huissen, 9-2-2001
  • Gelders Archief (Arnhem), Archief Hervormde Gemeente Arnhem 1945-1989
  • Archief Hervormde Gemeente Elst, 1971-1977: contactblad ‘Hervormd Elst’
  • Algarve kerkklok, contactblad van het interkerkelijk Algarve pastoraat, 7 (1995), 9 (1997), 11 (1999)
Jan in 't Veld
Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 6, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: drs. I.D. Jacobs (eindredactie), drs. C.A.M. Gietman, drs. R.M. Kemperink, dr. J.A.E. Kuys, E. Pelzers en dr. P "van Wissing .W.". Verloren, 2007, pagina's 33-36.