Gerrit Jacobus Kapteyn
1812-1879, Kostschoolhouder
Gerrit Jacobus Kapteyn werd op 4 januari 1812 in Bodegraven geboren als zoon van het hoofd van de gemeentelijke school aldaar, Paulus Kapteyn (1785-1872) en Maria van Leeuwen (1781-1846). Hij was het tweede kind, van het in totaal zes kinderen tellende gezin. Op 12 maart 1837 huwde hij te Bodegraven met Elis(z)abeth Cornelia Koomans, geboren op 5 november 1814 in Rotterdam, dochter van de landbouwer en veehouder Huybert Koomans en Adriana Petronella Spanjaart. Uit dit huwelijk werden maar liefst vijftien kinderen geboren. Kapteyn overleed op 26 juli 1879 te Barneveld. Zijn echtgenote overleed op 24 november 1896.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/6/-020.jpg
Gerrit Jacobus Kapteyn (foto: collectie Gemeentearchief Barneveld)

Gerrit Jacobus Kapteyn was afkomstig uit een echt onderwijsgezin. Zijn vader was hoofd van de gemeentelijke school in Bodegraven en diens naam komt dan ook voor in het verslag van hoofdinspecteur H. Wijnbeek betreffende de scholen in Zuid-Holland in 1838: “De onderwijzer Kapteijn is bejaard doch nog zeer bekwaam en maakt goede discipelen, kundiger dan op de gewone dorpsscholen.”

Als kind leed Gerrit aan de Engelse ziekte waardoor hij een opvallend grote schedel kreeg. De ziekte zelf genas overigens spontaan. Op jeugdige leeftijd werd hij kwekeling op de school van zijn vader en in die tijd moet hij een ongelooflijk aantal examens hebben afgelegd. Hiertoe reisde hij geregeld naar de Rijksuniversiteit Leiden om daar colleges in Grieks en Latijn te volgen. Die reis maakte hij ’s nachts per trekschuit en omdat hij daardoor ’s morgens vroeg in Leiden aankwam, hield hij tijd over voor het volgen van orgellessen. Het verhaal gaat dat zijn orgelleraar dan niet de moeite nam om zo vroeg uit zijn bed te komen, maar vanuit zijn bedstede op- en aanmerkingen naar zijn leerling schreeuwde! Op veertienjarige leeftijd bespeelde Kapteyn het orgel van de kerk in Bodegraven. Zijn colleges klassieke talen moest hij opgeven toen hij werd aangenomen als secondant aan de bekende kostschool van J. van Wijk Roelandsz. in Kampen. Na zijn dagtaak studeerde hij ’s avonds voor zijn examens. Wanneer hij in slaap dreigde te vallen stopte hij zijn voeten in een teiltje ijskoud water om wakker te blijven. Dankzij een bijna onuitputtelijke energie en doorzettingsvermogen behaalde hij met uitstekende resultaten zijn kandidaatsexamen letteren in Leiden. Evenals zijn vader koos Gerrit voor het onderwijs en meer specifiek voor het beroep van kostschoolhouder.

Het echtpaar Kapteyn vestigde zich in Voorschoten en opende daar een jongenskostschool die hoofdzakelijk door Haagse jongelui werd bezocht. Het moeten nogal verwende jongelingen zijn geweest met weerzin om zich aan de noodzakelijke schooldiscipline te onderwerpen. Deze eerste poging een dergelijk instituut te leiden, liep dan ook op niets uit; de taak was te zwaar voor het jonge paar. Al na enkele jaren besloot Gerrit de school op te geven en in 1840 was hij een van de 27 sollicitanten voor de vacature van kostschoolhouder (onderwijzer tweede rang) in Barneveld. De gemeentelijke kostschool van Barneveld genoot sinds de 18de eeuw een zekere reputatie dankzij kostschoolhouders als Paulus Kok, Johannes Timmerman en J. Kwantes. Als gevestigd onderwijzer behoefde Kapteyn – zoals tot dan toe gebruikelijk – geen vergelijkend examen af te leggen. Hij nam zijn benoeming aan en het inmiddels vier personen tellende gezin verhuisde naar Barneveld waar hij vol verve met zijn werk begon. Er was hem alles aan gelegen de naam en faam van de Barneveldse kostschool te bevestigen en zo mogelijk nog te verbeteren.

Het eerste jaar kreeg Kapteyn te maken met persoonlijke financiële problemen en hij vroeg de gemeenteraad daarom om een gratificatie. De raad was daartoe niet ongenegen en niet in de laatste plaats geïmponeerd door het feit dat Gerrit Jacobus de door velen begeerde, maar doch door weinigen behaalde, onderwijsgraad eerste rang had behaald. Kapteyn kreeg vervolgens ƒ 200,– per jaar en vanaf 1847 ƒ 125,– en de toezegging dat hij in het vervolg niet meer verplicht was om ook aan meisjes les te geven. Dat mag wat vreemd klinken, maar in die tijd had ook de oprichting van een aparte Openbare dag- en kostschool voor meisjes de aandacht van het gemeentebestuur. Die zou in 1844 haar deuren openen.

In 1851 blijkt er zelfs een Latijnse school bij de kostschool te zijn ondergebracht, een voorrecht dat meestal was voorbehouden aan de (Gelderse) steden zoals onder meer Arnhem, Nijmegen, Doetinchem, Zutphen, Harderwijk en Elburg. Weliswaar werd aan deze regel in de 19de eeuw – behoudens goedkeuring van de hoge overheid – wel niet al te zeer meer de hand gehouden, maar een Latijnse school in een dorp was wel wat bijzonders. Aan deze onderwijsinstellingen werd men immers opgeleid om een studie te kunnen beginnen aan een van de universiteiten of hogescholen. In het gemeentelijk jaarverslag van 1852 werd vermeld dat de afdeling door ruim twintig leerlingen werd bezocht: “een getal, dat menig stedelijk gymnasium niet halen kan.”

In principe was de kostschool bestemd om jongens uit Barneveld en omgeving meer dan lager onderwijs te kunnen geven. Natuurlijk zag het Barneveldse gemeentebestuur met welbehagen dat er van elders uit het land en zelfs uit het buitenland jongelui naar Barneveld kwamen om daar het uitstekende onderwijs te genieten. Met de komst van Kapteyn kreeg de school zo’n stortvloed van leergierigen te verwerken dat een aantal jongens bij particulieren in het dorp moest worden ondergebracht. Kapteyn was hier niet erg mee ingenomen; het internaatsysteem paste beter bij zijn opvattingen van lesgeven. Hij vroeg de gemeenteraad om ontslag en startte vervolgens met een eigen kostschool voor een beperkt aantal leerlingen. Hij liet voor hen het pand ‘Benno’ bouwen aan de latere Kapteynstraat en maakte daarvoor reclame door middel van een op 1 april 1852 uitgegeven folder: Opvoedingsinstituut te Barneveld, onder bestuur van G.J. Kapteyn, phil. theor. et litt. hum. cand., stond op het omslag te lezen. Op dat moment telde de gemeente Barneveld maar liefst drie kostscholen op een kleine zesduizend inwoners.

Kapteyn bracht zijn school tot grote bloei en van heinde en ver stroomden beroemde docenten en later beroemd geworden leerlingen toe. Er werd, naast onderwijs in de meer normale vakken als talen, wiskunde, natuurkunde en dergelijke, ook onderricht gegeven in astronomie, toon- en tekenkunst, dansen, schermen, exercitie en gymnastische oefeningen. Bij de school stond een klein observatorium waar het vak sterrenkunde werd gegeven. Een van Kapteyns zonen, Jacobus Cornelius (1851-1922), werd later hoogleraar astronomie in Groningen. Tot Kapteyns secondanten en leerlingen behoorden de dichter Petrus Augustus de Genestet (1829-1861), de hoogleraar fysiologie Adriaan Heynsius (1831-1885), de vertaler van toneelstukken Willem Gerrit Nieuwenkamp (1846-1912), de hoogleraar theologie Johannes Hermanus Gunning (1829-1905) en een van de grondleggers van het blindenonderwijs in ons land, Johan Hendrik Meijer (1831-1892).

Naast gedegen onderwijs was er ook ruimte voor ontspanning. Zo vertelde Kapteyn op zondagavonden, na de catechisatie, verhalen. Beroemd moet zijn interpretatie van de avonturen van Cartouche, de beruchte Parijse dief, zijn geweest en het verhaal van de Achtkante Boer of het spook dat geschoren wilde worden om van zijn vloek te worden bevrijd. De school beschikte over een uitgebreide bibliotheek en een grote tuin waar de jongens konden spelen. Later kocht Kapteyn zelfs buiten het dorp een terrein (‘Dorpwijk’) voor zijn leerlingen waarop hij een kegelbaan liet bouwen die ook door de dorpelingen mocht worden gebruikt.

Kapteyn was een graag geziene figuur in de Barneveldse samenleving. Hij nam dan ook volop deel aan het sociale leven. In de periode 1859-1862 was hij president van de op 10 oktober 1849 opgerichte Letteroefenende vereniging ‘Erica’. Voorts was Kapteyn natuurlijk ook lid van het departement Barneveld van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen en van de Sociëteit Barneveld (1860-1879). Hij had een goede band met de toenmalige burgemeester, mr. C.A. Nairac (1812-1883), en werkte achter de schermen mee aan enkele, door Nairac geschreven boekjes. Hij had grote interesse in het ‘Barnevelds’ dialect. Samen met de Barneveldse boekhandelaar en uitgever Pieter Andreae Menger schreef hij kort na zijn pensionering in augustus 1873 een artikel in de Barneveldsche Courant dat nogal wat ingezonden stukken opleverde. Zo weten we nu dat de Barnevelders gember vroeger ‘zeuvenknobbel’ noemde.

Kapteyn overleed op 26 juli 1879 in Barneveld en werd op de Algemene Begraafplaats aan de Kallenbroekerweg ter aarde besteld. Zijn graf is daar nog steeds te vinden.

Literatuur

  • P .Th.F.M. Boekholt, Het lager onderwijs in Gelderland 1795-1858, Zutphen 1978
  • H. Hertzsprung-Kapteyn, J.C. Kapteyn zijn leven en werken, Groningen 1928
G. Crebolder
Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 6, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: drs. I.D. Jacobs (eindredactie), drs. C.A.M. Gietman, drs. R.M. Kemperink, dr. J.A.E. Kuys, E. Pelzers en dr. P "van Wissing .W.". Verloren, 2007, pagina's 63-65.