Hal Wichers
1893-1968, Kunstschilder
Hendrik Arend Ludolf (‘Hal’) Wichers (Taroetoeng, Sumatra 16 april 1893-Nijmegen 5 januari 1968) was de zoon van Hendrik Arend Ludolf Wichers (1851-1911), een officier in het KNIL, en Jenny Cornelia van Ophuysen (1862-1941). Hij trouwde op 3 maart 1924 in Batavia met Nicolette Henriette Bleckmann (Buitenzorg 1902-Groesbeek 1998). Uit dit huwelijk werden vijf kinderen geboren.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/6/-046.jpg
Hal Wichers (foto: particuliere collectie)

Hal (Hein) Wichers werd in 1893 geboren te Taroetoeng, een garnizoensstadje op Sumatra, aan het Tobameer, waar zijn vader als officier in het Koninklijk Nederlands-Indisch leger werkzaam was. In 1902 kwam de familie terug naar Nederland, woonde eerst in Breda, verhuisde in 1907 naar Rotterdam en ging in 1909 wonen in het Gelderse Renkum. Hein had grote belangstelling voor kunst. Hij nam in 1910 tekenlessen bij Barend Ferwerda in Renkum, vervolgens bij Cornelis Kuypers, ook een kunstenaar van de Veluwezoom, toen bij Klaas van Leeuwen, en rondde ten slotte zijn opleiding af op de Rijksakademie voor Beeldende Kunsten te Amsterdam, die onder leiding stond van prof. Anton Derkinderen. Inmiddels had hij zijn eerste werken al geëxposeerd op de tentoonstellingen van Pictura Veluvensis in Renkum, in 1912 en 1918.

Omdat het kunstenaarschap slechts een onzekere toekomst leek te bieden, studeerde Hein nog enkele jaren tropische land- en tuinbouw en ging daarna, in 1919, terug naar Nederlandsch-Indië. Daar werkte hij eerst voor een Engelse theeonderneming en was achtereenvolgens verzekeringsagent, makelaar en administrateur op een kina-ontginning. Zo verdiende hij de kost voor het gezin dat hij in 1924 stichtte door te trouwen met Nicolette Henriette Bleckmann, de dochter van generaal Gustav Maurits Bleckmann (Semarang 1859-Nijmegen 1957). In de jaren ’20 werd het gezin uitgebreid met drie kinderen: Arend, Rosa Marina en Nicolette Henriette.

Intussen had Hal Wichers, zoals hij als kunstenaar altijd genoemd is, zijn belangstelling voor de schone kunsten niet verloren. Hij maakte in 1922-23 illustraties voor het tijdschrift De Zweep en exposeerde vanaf 1923 met de Bataviasche Kunstkring, waarvan hij lid was geworden. Toen hij een paar jaar later, achtervolgd door tropische ziekten, zijn baan verloor, besloot hij zijn geluk te beproeven als kunstschilder. Vrouwe Fortuna en de muzen waren hem gunstig gestemd: hij vond zijn inspiratie gemakkelijk en de kopers waren talrijk. Op de eerste tentoonstelling verkocht hij al het geëxposeerde werk en weldra kreeg hij vele opdrachten, zowel van particulieren als van ondernemingen en instellingen. Zo vroeg president-directeur Everts van de Koninklijke Pakketvaart Maatschappij hem een schilderij voor in het schip Ophir, genoemd naar de vulkaan Ophir, die dan ook op het schilderij afgebeeld moest worden. Andere opdrachten kwamen van de Koloniale Bank en later ook van de KLM. Onder de particuliere opdrachtgevers waren bijvoorbeeld zakenlieden die van Nederlandsch-Indië huiswaarts keerden en als souvenir liever een schilderij meenamen dan de gebruikelijke zilveren theeserviezen.

In december 1931 reisde Hal Wichers naar Nederland met in zijn portefeuille vele opdrachten voor onder meer portretten van Nederlandse verwanten van in Indië wonende familieleden. Hij logeerde bij zijn schoonouders Bleckmann op de Berg en Dalseweg in Nijmegen, waar Robert Maarten, zijn vierde kind, werd geboren.

In 1933 keerde hij terug naar Java. Hij kocht een stuk grond te Tjioemboeloeit, in de heuvels bij Bandoeng, en bouwde daar een nieuw onderkomen. Het werd een vrijstaand huis met een groot atelier, dat een schitterend uitzicht bood op de hoogvlakte van Bandoeng en op de oude vulkaanketen Tangkoeban Praoe. Toen zijn huis af was, in 1936, liet hij vrouw en kinderen overkomen. Mooie jaren volgden. Hij had tentoonstellingen in Bandoeng, Batavia, Surabaja, Semarang, Garoet en Medan, en verkocht vele landschappen en portretten. Ook werd toen het vijfde kind geboren, Tjieke Raphaëla.

Met de oorlog brak een moeilijke tijd aan. Hij werd geïnterneerd in Bandoeng en in Tjimahi. In de onlusten van 1945-46 werd zijn dochter Nicolette Henriette doodgeschoten en moest hij uit het Indonesië van Soekarno vluchten met achterlating van al zijn bezit. Hij keerde terug naar Nederland en ging wonen bij zijn schoonouders in Nijmegen. Gelderland was een geliefde provincie bij oud-Indiëgangers; in steden als Nijmegen, Arnhem, Zutphen en Lochem vindt men villa’s vernoemd naar Indonesische eilanden als Java, Borneo en Sumatra of straatnamen die aan het oude Indië herinneren.

In Nijmegen werd kort na de oorlog een nieuwe kunstkring opgericht, de Gemeenschap Beeldende Kunstenaars Nijmegen. Wichers werd lid en nam jarenlang deel aan groepsexposities in Nijmegen, maar ook buiten de stad in Haarlem (1946), het Belgische Gent (1948), Deventer (1953), Utrecht (1953), Assen (1959), en de Duitse steden Remscheidt (1958) en Oberhausen (1960). Wichers heeft ook vele solo-exposities gehad, in het Nijmeegse Besiendershuys in 1957, 1959 en 1967 en in ’s-Gravenhage, een der favoriete verblijven der oud-Indiëgangers, waar Kunst van Onze Tijd hem ontving in galerie Loujetzky aan het Prins Mauritsplein in 1949, 1950 en 1951, en kunstzaal Tong Tong in 1962, 1963, 1964 en 1966. Hotel Vreewijk in Oosterbeek opende zijn deuren voor zijn werk onder andere in 1953 en 1962, De Kelder in Hilversum in 1955 en Arti in Utrecht in 1957 en 1966.

Om te weten welke de onderwerpen waren waar hij in deze jaren bekendheid mee verwierf, hoeft men maar een willekeurige catalogus met zijn werk te raadplegen. Met zijn kleurrijke coloriet schilderde hij goed herkenbare beelden van het leven in zijn geliefde Indië: Dago, boven Bandoeng, met zijn watervallen, Goenoeng (dat is het woord voor berg) Muria, Kali (het woord voor rivier), Krawang, Soebang, Telaga (meer) Patengan, Tjikorae, plaatsen op het eiland Java, waar hij woonde. Ook op Sumatra vond hij zijn onderwerpen, in Padang, bij het Tobameer, bij de berg Sibajak en de vulkaan Ophir. Aan Bali herinneren de werken Tempelingang op Bali en Tempelfeest Bali. Zelfs in Maleisië en Zuid-China kwam hij, getuige de werken Canton en Pinang, het laatste verwijst naar een plaats in Maleisië waar nog een Hollands fort te zien is.

De titels van zijn schilderijen vormen een litanie van exotische klanken, die niet alleen herinneren aan de steden, bergen en rivieren van de gordel van smaragd, maar ook aan de flora en voorwerpen uit het dagelijks leven. Zo zijn er titels als Bambou, Cactus met Bougainville, Salak, de palmboom met de leerachtige, donkerbruine en roodglimmende schil en witte vruchten, Canna, de plant met de kelkachtige bloem, Flamboyant, de boom met zijn felle rode bloemen, Kassia, de plant die bloeit met grote gele omlaag hangende bloemen, en Pajoeng, hetgeen parasol betekent, Sado, wagentje met paard en koetsier, Waroeng, winkeltje en Sarangprauwen, bootjes.

In Nederland kreeg de inheemse natuur een plaats binnen zijn oeuvre: Vliegden, Knotwilgen, Berken, Bloembollen, Wodans eik, Peppels, Bloeiende heide en Herfstbos. Soms geeft de titel een geografische aanduiding, zodat we zien waar de kunstenaar gewerkt heeft: Deelen’s Was, Kano’s Oosterbeek, Friesland, Dom te Veere of, dicht bij Nijmegen, Kerkje Ooij. In de loop der jaren kwamen daar de titels bij die herinneren aan zijn reizen naar Frankrijk, Duitsland en Italië, zoals Adour, Etang de Pinsolle, Cathedraal (Chartres), Lourdes, Mont Ventoux, Rivièra en Altesdorf, Beilstein en Cochem.

Wichers observeerde goed, daarom werd hij gevraagd voor zowel portretten als topografische stukken. Opmerkelijk is dat in zijn landschappen en genrestukken de plaatselijke bewoners zelden poseren. De mensen lijken terloops geobserveerd zonder het zelf te weten. Vrouwen werken in hun lange batikgewaden op het land, aan de rijstoogst, of zitten buiten te praten, kinderen spelen op een dorpspleintje, een voorovergebogen visser zit langs de waterkant, reizigers zijn aan het inschepen. We zien ze opgaand in de dagelijkse bezigheden, en profil of op de rug, zelden van voren. Ze lijken zich niet bewust van de aanwezigheid van de kunstenaar die observeert en tekent, om vervolgens, soms wat meer in de toon, vaak ook met een kleurrijk palet en met trefzekere vrij korte penseelstreken, de schilderijen te maken. Zo roepen die werken een heel natuurlijk beeld op van het leven in Indië.

Toen in september 1954 een werk van Wichers in het Nijmeegse stadhuis hing, als ‘Schilderij van de maand’, schreef de recensent van De Gelderlander daarover: “Het kleurrijk doek is met rake korte toets geschilderd. De voorstelling is eenvoudig van onderwerp en tekening: een landschap met naar de verte verijlende landerijen, waartussen een weggetje, beflankt met een drietal peppels, op de voorgrond een hekje en aan de horizon het vergrijzend silhouet van geboomte en bos waartussen een boerderij opdoemt. Daarboven de hemel, één kleurenbaaierd van licht, die in ’n werveling van al wijder wordende cirkels wentelt rond de felle zonnebol. In de uiterlijke weergave van het landschap met zijn vurige hemel knap gebeeld, niet minder meesterlijk is de sfeer en de stemming vertolkt die er in besloten ligt. Wel het meest opmerkelijk is, dat met dit impressionistisch beweeg van vonkende kleuren en driftige toets, toch de weldadige stilte en rust van het landschap worden opgeroepen.” Tegenwoordig wordt het Nederlandse kolonialisme als een controversieel hoofdstuk gezien in de vaderlandse geschiedenis. In de wereld van de kunst echter vormt het oriëntalisme of exotisme een interessante verrijking voor onze nationale tradities, en is de belangstelling voor verre en vroege culturen zelfs een vaste waarde geworden. Voor diegenen die lang in Nederlandsch-Indië gewoond en gewerkt hebben, als Aziaat of als Nederlander, kunnen de sfeervolle schilderijen van Hal Wichers nog altijd mooie herinneringen oproepen.

Literatuur

  • Nederland’s Patriciaat 20 (1931-1932), 320-321
  • Chr. le Roy, ‘H.A.L. Wichers, ‘Het schilderij van de maand’’, in: Nijmeegs Dagblad, 4 januari 1949
  • J. Sleeboom, ‘Schilderij van de maand. Derde exposant: Hal Wichers’, in: Nijmeegs Dagblad, 7 september 1954
  • S. Sniedt, ‘Schilderij in de hal van stadhuis’, in: De Gelderlander, 18 september 1954
  • L. Haks en G. Maris, Lexicon of foreign artists who visualized Indonesia (1600-1950), Utrecht 1995

Bronnen

  • Familiearchief mevr. T. Deuss-Wichers, Malden
  • L.J.I. Ewals, Malden, documentatie GBKN en Nijmeegse kunstenaars
Leo Ewals
Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 6, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: drs. I.D. Jacobs (eindredactie), drs. C.A.M. Gietman, drs. R.M. Kemperink, dr. J.A.E. Kuys, E. Pelzers en dr. P "van Wissing .W.". Verloren, 2007, pagina's 140-143.