Helena de Baat
1909-2005, Beeldend kunstenares
Helena Hendrika de Baat werd geboren te Roden op 28 november 1909. Ze was de dochter van notaris Wouter de Baat (Sliedrecht 6 juli 1871-Driebergen 30 november 1950) en Carolina Maria Bolderman (Zutphen 17 februari 1871-Amerongen 4 juni 1957). Op 1 augustus 1933 trouwde ze te Delft met Constant L.M. Lambrechtsen (1909-1994), die als civiel ingenieur verbonden was aan het Waterloopkundig Instituut te Delft. Uit dit huwelijk werden vijf kinderen geboren. Helena de Baat overleed op 10 maart 2005 in Nijmegen.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/6/-002.jpg
Helena de Baat (foto: particuliere collectie)

Helena de Baat groeide op in Groningen, waar ze naar het gymnasium ging, en in Utrecht, waar haar familie rond 1926 naartoe verhuisde. Aangezien ze al vroeg belangstelling had voor de kunsten nam ze in Utrecht privélessen tekenen bij de schilder J. Gabrielse, wiens dochter bij haar in de klas zat. Na het gymnasium wilde ze naar de kunstacademie, maar op aandringen van haar ouders ging ze naar de universiteit van Utrecht om biologie te studeren. Ze behaalde haar kandidaatsexamen, maar stopte met de studie nadat ze was getrouwd en moeder was geworden van een tweeling. Bovendien was ze niet gelukkig met de dierproeven die ze voor haar studie moest doen.

Al snel leefden haar artistieke aspiraties weer op. Toen ze na de geboorte van de tweeling naar haar schoonzus in Parijs ging om wat te herstellen, schreef ze zich in voor een kunstcursus. Dat beviel zo goed dat ze, terug in Nederland, les nam op een vrij atelier in ’sGravenhage. Een paar jaar later echter verhuisde ze naar Wijk bij Duurstede, waar haar man ging werken aan de sluis in het Amsterdam-Rijnkanaal. Ze aarzelde nu of ze met haar lessen door moest gaan en besloot advies te vragen aan Jan Sluyters in Amsterdam. Hij zag haar werk en raadde haar direct aan verder te gaan. Toen hij vernam dat ze al vier kinderen had en in Wijk bij Duurstede woonde, adviseerde hij haar in Utrecht les te nemen bij Otto van Rees. En zo geschiedde. Maandenlang ging ze bijna elke week naar de Utrechtse meester, die haar leerde “de kleine dingen te ontdekken die ’n ander niet gemakkelijk ziet.” “Een verrukkelijke tijd”, zei ze er later over. Van Rees gaf geen oordeel, maar gaf haar de ruimte om zichzelf te ontdekken. In deze periode werd ze al lid van kunstenaarsgroepering ‘De Onafhankelijken’ in Amsterdam en kreeg ze daar tot twee maal toe een tentoonstelling bij kunsthandel Santée Landeweer. Dat Santée bewondering had voor de eerste versie van Het Spoorwegemplacement die ze er tentoonstelde en dat Van Rees haar expositie met een bezoek vereerde, was een geweldige stimulans.

In 1939 verhuisde ze naar Hees bij Nijmegen, waar ze decennia lang zou wonen. De jaren die volgden, waren echter moeilijk. In de oorlog waren schildersbenodigdheden schaars, vooral voor hen die geen lid werden van de Kultuurkamer. Toch kon ze in 1942 een expositie houden bij de Nijmeegse kunsthandel Pollmann in de Broerstraat, en een jaar later een tweede. Toen echter in februari 1944 Nijmegen gebombardeerd werd, verloor ze alle schilderijen die in de expositieruimte waren gebleven. Direct na de oorlog had ze ook weer de nodige tegenslag te verwerken. In december 1945 liep haar huwelijk uit op een scheiding. Een paar maanden later kreeg ze een ernstig auto-ongeluk waaraan ze een enkelblessure overhield waarvan ze haar hele leven last zou houden.

Ze bleef echter energiek in het leven staan. Ze musiceerde, studeerde en schilderde, volgde de actualiteit en runde een gezin met vijf kinderen. Ze zei: “het gezin is nummer 1, schilderen nummer 2 en wetenschap nummer 3.” Wat dat laatste betreft, liep ze jarenlang college theologie bij prof. J.P.M. van der Ploeg. Ze bestudeerde de islam en oosterse godsdiensten en ook las ze veel over verre en primitieve culturen. Ze filosofeerde graag over de verschillen tussen de moderne materialistische mens en de meer in harmonie met de kosmos levende mens van vroeger. Veel later zou ze haar ideeën daarover uitwerken in een niet gepubliceerd boek dat ze als titel Existentieel dilemma gaf.

Toen na de Tweede Wereldoorlog in Nijmegen de Gemeenschap Beeldende Kunstenaars (GBKN) werd opgericht, was ze direct van de partij. Bovendien kon ze al snel Chris le Roy opvolgen als voorzitter, hetgeen ze van 1947 tot 1954 zou blijven. Ze wist goed wat ze wilde: een belangenvereniging die tentoonstellingen organiseerde met mooie openingen, opgeluisterd met muziek en een openingswoord van burgemeester Hustinx. Ze slaagde erin het Stedelijk Gymnasium te krijgen voor de tentoonstellingen, later werd De Waag expositieruimte en in 1957 kwam het Besiendershuys ter beschikking voor eenmanspresentaties. Zij had in 1957 de eer als eerste een solotentoonstelling te krijgen in het Besiendershuys. Vroeg men Helena de Baat hoe ze het vond die kunstclub van mannen te leiden, dan vertelde ze altijd trots dat een van haar collega’s eens zei: “Verrek Helena, jij bent hier de enige man.”

Vanaf het moment dat zij lid was van de GBKN, waren de belangrijkste gebeurtenissen in haar leven de tentoonstellingen die elkaar in een regelmatig ritme opvolgden. Bijna zestig keer nam ze deel aan de groepsmanifestaties van de GBKN die voor een groot deel plaatsvonden in Nijmegen, maar ook elders in den lande: in Haarlem, Eindhoven, Delft, Deventer, Utrecht, Doetinchem, Apeldoorn, Bemmel, Assen, en in het buitenland te Gent in België, en in Kleef, Remscheid en Oberhausen in de BRD. Bovendien had ze regelmatig solotentoonstellingen in het Besiendershuys, waar ze met zeven exposities, in 1957, 1959, 1968, 1972, 1974, 1981 en 1984, bijna recordhoudster was.

Helena de Baat schilderde stillevens, landschappen en stadsgezichten. In de eerste helft van haar carrière kwamen daar ook regelmatig portretten bij en in de jaren ’70 begon ze applicaties te maken en wandkleden te weven, meestal met abstracte composities.

Stilistisch vormt haar werk een grote eenheid. Ze koos een motief, een landschap, een boerderij, een paar huizen, potten of bloemen. Ze vereenvoudigde het gegeven, werkte meestal met relatief weinig binnentekening, weinig lichtnuances, maar met tamelijk grote kleurvlakken die ze in veel gevallen afzoomde met zware donkere contourlijnen. Met forse penseelstreken zette ze de voorstelling op het doek, liefst in een paar uur, altijd binnen een dag. Naast schilderijen en aquarellen maakte ze ook grafiek: ze tekende met potlood en krijt, etste en lithografeerde.

De portrettengalerij die ze schilderde, vooral in de jaren ’50, is niet groot, maar bevat enige aardige beeltenissen, onder meer van familieleden, van de hoogleraren Kreling en Molkenboer, en van José Felen, de vrouw van Ted Felen, haar collega in de GBKN.

Het interessantst zijn ongetwijfeld haar landschappen, die haar leefwereld weerspiegelen: Kassen bij Hees, het kerkdorp waar ze woonde, Kronenburgerpark, Ruïne van de Sint Stevenskerk en Haven, Hatertse Vennen, Ooypolder, Sluis bij Weurt, Schuren te Malden, Brouwerij te Malden – vele pittoreske hoekjes uit het Rijk van Nijmegen legde ze vast. In de jaren ’50 kwamen daar de plaatsen bij die ze tijdens haar vakanties bezocht, eerst in Zuid-Frankrijk: Cap Roux, Midi, Pyrénées Orientales, Baai van Collioure, Bos in Auvergne, Dal in Dordogne en Rocamadour. Vanaf 1959 volgden landschappen uit Zwitserland en vanaf 1964 herinneringen aan Joegoslavië. Een reis naar Rusland in 1972 leverde nauwelijks schilderijen op, maar drie reizen naar IJsland en een, in 1974, naar Noorwegen des te meer. Ook een tocht naar Ierland, circa 1983, resulteerde in een hele serie schilderijen. Nu eens weerspiegelen haar werken de indrukken die ze opdeed van landschappen, dorpen en steden die ze zag; dan weer verwerkte ze haar reisnotities tot een soort innerlijk totaalbeeld, en componeerde daarmee een schilderij dat voor haar de essentie van een landstreek weergaf. Haar schilderij werd dan niet een topografisch verantwoorde reisindruk, maar een expressie van haar persoonlijke visie.

Haar stillevens zijn in dezelfde trant opgezet als de landschappen. Hier zijn de ingrediënten een paar potten en vazen, planten als hertshoornvaren, anthurium, gloxinia, elzenkatjes, rododendron, hortensia’s, seringen, dahlia’s, irissen, agave, lupinen – meestal dezelfde planten waarmee ze zich in huis of in haar tuin graag omgaf – en een enkele keer ook veldbloemen. In wezen schilderde ze altijd haar eigen wereld. Als ze met een paar rabarberstelen een boeiend schilderij wist te maken, dan was dat omdat het gevoel dat ze erin legde het hare was.

In 1976 verhuisde ze naar Grave, waar ze een pittoresk pand kocht aan de markt. Ze bouwde er haar leven weer op met nieuwe kennissen en nieuwe exposities. Zo nodigde het actieve bestuur van ‘Kunst in het kerkje’ haar in 1978, 1989 en 1997 uit om te komen exposeren in het uit de 12de eeuw daterende Sint-Vincentiuskerkje te Velp bij Grave en ook in Nijmegen, Arnhem en Boxmeer had ze in de jaren ’80 nog mooie exposities.

Helena de Baat is zichzelf altijd trouw gebleven. De laatste jaren leefde ze nog steeds met passie voor kunst, wetenschap en familie en in de nadagen van haar carrière kende ze nog mooie momenten. In 1991 werd ze het eerste erelid van de GBK, die inmiddels een Gelderse vereniging was geworden. Na 2000 was haar werk nog op verschillende solotentoonstellingen in de regio te zien, in Boxmeer, Gennep, Groesbeek en Megen, en in 2002 was de oude Stratemakerstoren in Nijmegen het decor voor een presentatie van haar oeuvre. Ze was en bleef een markante persoonlijkheid, actief, helder en belangstellend, tot de laatste dag, 10 maart 2005, toen ze in huize Nijevelt te Nijmegen overleed.

Literatuur

  • H. Hofman e.a., In het belang van de beeldende kunst en haar beoefenaars. Vijftig jaar Gemeenschap Beeldende Kunstenaars, 1947-1997, Nijmegen 1997
  • ‘Helena de Baat: “Zo is dat zaakje geweest”’, in: Het Blad. Gemeenschap Beeldende Kunstenaars Gelderland 100 (december 1991), 108

Bronnen

  • Documentatie mr. H.M. Lambrechtsen, Almelo
  • Documentatie J. Priem, Grave
  • L.J.I. Ewals, Malden, documentatie GBKN en Nijmeegse kunstenaars
  • Nijmegen, Museum Het Valkhof, dossier H. de Baat
Leo Ewals
Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 6, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: drs. I.D. Jacobs (eindredactie), drs. C.A.M. Gietman, drs. R.M. Kemperink, dr. J.A.E. Kuys, E. Pelzers en dr. P "van Wissing .W.". Verloren, 2007, pagina's 13-15.