Johannes Hermanus Gunning
1768-1853, Ondernemer, Papierfabrikant en Maire
Johannes Hermanus Gunning werd op 14 november 1768 te Haarlem geboren. Hij was de oudste zoon van Barend Gunningh (als Johan Bernt Gönningh in 1733 geboren in Rheda, Westfalen; overleden te Haarlem in 1798). Zijn moeder was Willemina Gouwelus (Dordrecht 1739-Haarlem 1820). Op 18 oktober 1789 trad hij in Amsterdam in het huwelijk met Margaretha Rutgers (Amsterdam 1770-Koudekerk 1836). Zij schonk hem dertien kinderen, van wie er twaalf de volwassenheid bereikten: acht zonen en vier dochters. Na haar overlijden hertrouwde Gunning op 4 april 1839 te Amsterdam met de weduwe Sophia Anna Engelman (Amsterdam 1776-Haarlem 1851). Gunning overleed te Haarlem op 6 maart 1853.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/6/-013.jpg
J.H. Gunning (foto: Iconografisch Bureau, Den Haag)

Het leven van Johannes Hermanus Gunning als ondernemer laat zich grofweg indelen in twee periodes met als cesuur de aankoop van de papierfabriek De Vlijt in Apeldoorn in 1808. De tijd ervóór werd zijn bestaan gekenmerkt door formidabele voorspoed en een steeds toenemende rijkdom, de tijd erna door ernstige tegenspoed en een tot aan de grens van de armoede afnemend vermogen. Zijn vader, afkomstig uit een geslacht van Westfaalse linnenwevers, had zich omstreeks 1748 in Haarlem gevestigd en zich daar in de linnenweverij en wellicht ook in de handel in linnen een bestaan veroverd. Zijn zoon Johannes Hermanus kreeg zo van huis uit de kennis van de vervaardiging van en de commercie in linnenproducten met de paplepel ingegoten.

Tekenend voor zijn zelfstandigheidsdrang en ambitieniveau was dat hij al als zeventien- of achttienjarige jongeman naar Amsterdam vertrok om daar een eigen bedrijf te stichten. Dat liep van meet af aan door zijn grote mate van energie en zijn onmiskenbaar zakeninstinct als een trein. Daardoor kon hij het zich veroorloven, nog geen 21 jaar oud, in het huwelijk te treden. Zijn echtgenote, Margaretha Rutgers, was een flinke vrouw, die haar snel uitdijende gezin met krachtige hand leidde. Bovendien verleende zij in hun relatie het hem als uitgesproken pater familias zo zeer benodigde tegenwicht. In deze Amsterdamse jaren legde Gunning ondanks het bar slechte economische klimaat een stevige basis voor een welvarend bestaan. Daarbij beperkte hij zich spoedig niet meer tot de textielbranche. Forse winsten wist hij na 1795 te behalen in de wapenhandel en de proviandering van de Bataafse en Franse troepen, waarbij hij risico’s bepaald niet schuwde.

In 1801 verhuisde hij met vrouw en vier kinderen naar ’s-Gravenhage, waar zij hun intrek namen in een voornaam herenhuis aan de Bezuidenhoutse Weg. Daar zette hij zijn commerciële activiteiten met onverminderd elan en succes voort. Ontegenzeglijk maakte hij er deel uit van de elite. Met enkele Haagse notabelen, onder wie de kapitaalkrachtige Pieter van Herzeele (1753-1817), werd hij in 1805 een van de oprichters en de eerste directeur van de Haagsche Assurantie Compagnie, die zich voorspoedig ontwikkelde tot een solide verzekeringsmaatschappij.

In het begin van 1808 besloot Gunning tot een radicale koerswijziging: met Pieter van Herzeele als stille vennoot kocht hij van Jacob van Wechel (circa 17281809) en mede-eigenaren op 1 april voor 32.900 gulden het papiermolencomplex aan De Grift te Apeldoorn, genaamd de Oude Kopermolen en door hem omgedoopt tot De Vlijt. Dit bedrijf was met zijn twee papiermolens, ongeveer vijftig werkkrachten, enkele herenhuizen, twaalf werkhuisjes en een uitgestrekt grondgebied, het enige grootbedrijf op de Veluwe. Waarom hij dit drastische besluit tot een zo verstrekkende verandering in bedrijfssector en woongebied heeft genomen, is onbekend, maar zeker is dat hij zich hierbij vooral heeft laten leiden door de hoge winsten die hij in de papiersector verwachtte. Aan financiële middelen ontbrak het hem niet. Naast forse investeringen in de papierfabriek permitteerde hij zich de aanleg van een fraaie Engelse landschapstuin. Hiermee leek hij zijn levensideaal, een plaats in de top van de burgerstand, met de daarbij behorende rijkdom, achting en levensstijl, definitief te hebben verwezenlijkt.

Het pakte anders uit. Zijn laatste miljoenencontract, in december 1808 met koning Lodewijk Napoleon ter proviandering van leger en vloot afgesloten, werd door de totaal onverwachte Engelse invasie in Zeeland in 1809 de eerste streep door de rekening. In plaats van forse winsten leverden deze logistieke voorzieningen hem enorme verliezen op. Napoleon, die spoedig daarna het Koninkrijk Holland bij het Franse Keizerrijk inlijfde, wees zijn verzoeken om een schadevergoeding van 140.000 gulden keihard af. Bovendien kwam de door de Franse regering tegen een veel te lage prijs afgedwongen leverantie van tienduizenden geweren hem op een schadepost van meer dan een ton te staan. Nog ernstiger voor zijn vermogenspositie was dat de papiermarkt tijdens de inlijving bij Frankrijk volledig instortte, waardoor de productie op De Vlijt sterk terugliep en in 1813 tot stilstand kwam.

Inmiddels was Gunning op 15 juni 1811 door maire A.C.W. Nies (1747-1820) beëdigd als lid van de nieuwe municipale raad van Apeldoorn. Enkele maanden later, op 26 september, volgde hij, vooral door de protectie van de in Apeldoorn woonachtige, zeer invloedrijke gewezen admiraal Jan Hendrik van Kinsbergen (1735-1819), Nies in zijn burgemeestersambt op. Maar door zijn autoritaire en niet altijd even onkreukbaar financiële optreden maakte hij zich spoedig gehaat bij de Apeldoornse high society. Nog vervelender was dat hij als maire steeds meer in de klem raakte tussen de Franse commandant van Deventer met zijn hoge rekwisities van bomen en levensmiddelen, en de Apeldoornse ingezetenen met hun geringe bereidheid daaraan te voldoen. En dat terwijl de gemeente steeds meer in de frontlinie kwam te liggen tussen de oprukkende kozakken en Pruisische troepen enerzijds en de zich fel verwerende Fransen anderzijds.

Na de komst van de kozakken op 22 november 1813 in Apeldoorn leek er een einde gekomen aan de Franse bezetting. Maar de volgende dag verscheen geheel onverwacht een eskadron Franse militairen ter plaatse. Zij hadden opdracht de maire van Apeldoorn, verdacht van tegenwerking in zake de Franse vorderingen, gevankelijk ter verantwoording mee te nemen naar Amersfoort. Gunning werd gearresteerd en ’s avonds naar Amersfoort gedeporteerd. Onderweg vervoegde zich zijn oudste zoon Bernard met een rijtuig bij hem om zijn vader te vergezellen. Het was de eerste etappe van hun deportatie onder militaire escorte, die op 19 december 1813 eindigde in een opsluiting in de Parijse gevangenis Saint Pélagie. Zijn ervaringen tijdens die reis en zijn verblijf in gevangenschap heeft Gunning een paar jaar later uitvoerig beschreven in zijn Verhaal van het gebeurde […].

Zijn deportatie had in Apeldoorn grote consternatie gewekt. Verzoeken van zijn vrouw en de autoriteiten om zijn vrijlating bleven zonder resultaat. Maar op 17 maart 1814, vlak voor de ineenstorting van het Napoleontische Keizerrijk, werd hij dankzij de interventie van Lodewijk Napoleon uit de Parijse gevangenis ontslagen. Op 29 mei 1814 keerde hij gezond en wel in Apeldoorn terug. Daar wilden ze hem echter niet meer als burgemeester hebben. Ter voorkoming daarvan was de waarnemend maire Johan Carel van Lichtenberg door de notabelen onder aanvoering van de machtige Van Kinsbergen intussen stevig in het zadel gezet. Zo eindigde het kortstondig bestuurlijk intermezzo van Gunning weinig eervol en zelfs zonder formeel ontslag.

Met inzet van al zijn krachten stortte hij zich vervolgens, gesteund door zijn zoon Bernard, op het herstarten van De Vlijt. Maar de daarvoor vereiste hoge investeringen ontbraken hem en de buitenlandse concurrentie was moordend. Daarom lukte het hem niet het bedrijf op volle toeren en met winst te laten draaien. De papierproductie en de exploitatie liepen almaar verder terug. Een teken aan de wand was dat zijn medefirmant Pieter van Herzeele zich in 1816 na enkele jaren van onderlinge juridische touwtrekkerij uit de onderneming terugtrok. Daarbij nam hij genoegen met alleen de vrijstelling van alle hypothecaire lasten zonder enige tegemoetkoming in geld.

Vanaf toen rustte het noodlijdende bedrijf geheel op de schouders van Gunning. Intussen moesten hij en zijn gezin, dat, sinds 1813 gecompleteerd, twaalf thuiswonende kinderen telde, rondkomen van een steeds beperkter huishoudbudget. Hij stapelde schuld op schuld en het kostte hem grote moeite zich zijn crediteuren van het lijf te houden. In uiterste nood diende hij tussen 1817 en 1824 enkele verzoekschriften in bij koning Willem I om schadeloosstelling voor zijn verliezen uit de Franse Tijd en om regeringssubsidies voor de exploitatie van De Vlijt, maar hij kreeg steeds nul op het rekest. Het faillissement van De Vlijt leek zeer nabij en onafwendbaar. Dan ineens, als een donderslag bij heldere hemel, was daar op 25 februari 1824 de verkoop van het bedrijf aan Jan Hendrik Ameshoff (1794-1873) uit Amsterdam. Die kocht het gehele complex voor bijna 90.000 gulden. Dat werd de redding van Gunning en zijn gezin. Na aftrek van alle hypotheken en persoonlijke schulden resteerden voor hem zo’n 40.000 gulden, voldoende geld om zich daarvan als rentenier een redelijk bestaan te kunnen aanmeten.

Tot 1829 rentenierde hij in huize Schoonbroek in Noord-Apeldoorn. Daarna verhuisde hij met nog vijf bijna of geheel volwassen kinderen naar Holland. Eerst nam hij zijn intrek in het fraaie landhuis Vreedenslust te Koudekerk. Hier ontviel hem in 1836 zijn vrouw Margaretha Rutgers. Vervolgens bewoonden hij en zijn kinderen van 1836 tot 1839 het deftige landhuis Haagwijk te Zoeterwoude. Daarna begon hij zonder inwonende kinderen een nieuw leven met zijn tweede echtgenote Sophia Anna Engelman te Wijk bij Duurstede in een eenvoudige woning in de Volderstraat. Maar al na twee jaar, in 1841, vestigde het paar zich voorgoed in Haarlem, de stad van zijn jeugd. Hier bracht hij zijn laatste twaalf levensjaren door in een net burgerpand aan het Spaarne. Na de dood van Sophia Anna in 1851 leefde hij daar alleen tot zijn overlijden op 84-jarige leeftijd in 1853. Hij liet een vermogen na van niet veel meer dan 4.000 gulden.

Daarmee was een einde gekomen aan het leven van een volbloed ondernemer, een energieke en wilskrachtige persoonlijkheid maar bepaald geen gemakkelijk heerschap in de omgang. Hij had onder economisch zware tijden eerst jaren van grote welvaart en puissante rijkdom, daarna jaren van noodlottige tegenslagen en een moeizame strijd om het bestaan beleefd. Ten slotte had hij dankzij een enorme meevaller toch nog kunnen genieten van een langdurig rentenierschap. Als een echte stamvader kon hij zich toen verheugen op een talrijk nageslacht. Verhoudingsgewijs velen van zijn nazaten zouden zich in later tijden scharen onder de welgestelde burgerij en hoge academische posities innemen, ongetwijfeld geheel volgens de normen van hun eerzuchtige voorvader.

Literatuur

  • C.J.C.W.H. Arnold en M.A.M. Franken, J.H. Gunning 1768-1813. Uit het bewogen leven van een ondernemer, papierfabrikant en maire van Apeldoorn, Utrecht 2005
  • A. de Lange, J.H. Gunning. Jr. I (1829-1861), Kampen 1995, 39-74
  • Nederland’s Patriciaat 86 (2005), 30-95

Bronnen

  • J.H. Gunning, Verhaal van het gebeurde te Apeldoorn, zedert dat de Franschen Deventer tot een Vesting hebben beginnen te maken tot op mijn Gevangenneming- en vervoering naar Parijs met ’t geen mij aldaar is wedervaren. Familiearchief Gunning, Maarssen; in afschrift aanwezig in CODA Archief (Apeldoorn)
  • M.A.M. Franken
    Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 6, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: drs. I.D. Jacobs (eindredactie), drs. C.A.M. Gietman, drs. R.M. Kemperink, dr. J.A.E. Kuys, E. Pelzers en dr. P "van Wissing .W.". Verloren, 2007, pagina's 44-47.