Sweder van Kervenhem
1480/1500-1547, Proost van Zutphen en Hertogelijk ambtenaar
Over de afkomst van Sweder van Kervenhem is vrijwel niets bekend.We kennen niet zijn geboorteplaats of de naam van zijn ouders en weten ook weinig over zijn verdere familie. Hij was priester en had vijf of zes buitenechtelijke dochters.
http://www.historici.nl/media/bwg/images/2/-015.jpg
Grafsteen van Sweder van Kervenhem in de Sint-Paulusabdij te Utrecht, getekend door Arnt van Buchell, 17de eeuw, GA Utrecht, handschrift 1840x, f. 72r (foto: GA Utrecht)

Het geslacht Van Kervenhe(i)m behoorde tot de lage adel en maakte sinds de 14de eeuw deel uit van de ridderschap van het Zutphens kwartier. Sommige leden hebben functies in hertogelijke dienst uitgeoefend. Sweders meest bekende naaste familielid was zijn broer Hendrik, die in de jaren 1533-1538 schout van Lochem was. Hij had verder twee zusters, van wier bestaan we voor het eerst vernemen op het moment dat Sweder overleden is, namelijk ten tijde van de afhandeling van zijn nalatenschap in de jaren 1548-1549. De ene zus heette Woutertje en was toen gehuwd met Peter van Westerholt. Van de andere kennen wij de naam niet en we weten van haar slechts dat zij in genoemde jaren in een klooster te Lochem verbleef.

Evenmin als over Sweders afkomst is iets bekend over zijn geboortejaar en opleiding. Wel staat vast dat hij priester van het bisdom Utrecht was en dat hij letteren had gestudeerd. Dit laatste blijkt uit de door hem gevoerde titel van ‘magister artium’. We horen voor het eerst van zijn bestaan op 26 september 1526, wanneer hij op voordracht van hertog Karel van Gelre als kanunnik van het Zutphense Sint-Walburgkapittel wordt geïnstalleerd. Hertog Karel moet de zojuist benoemde kanunnik gunstig gezind zijn geweest, want drie dagen later droeg hij hem voor als vicaris van de Driekoningenvicarie in de parochiekerk van Lochem. In de presentatiebrief wordt Van Kervenhem ook nog betiteld als hertogelijk kapelaan en pastoor van Lochem.

Over Sweders positie als hertogelijk kapelaan tasten we verder in het duister en ook over zijn pastoorsambt in Lochem weten we nauwelijks meer. Hij wordt nog in een oorkonde uit 1529 aangeduid als ‘vicecuratus’ (plaatsvervangend pastoor) van Lochem. Uit het gegeven dat hij kapelaan van hertog Karel was en dat deze hem het Zutphense kanonikaat, het Lochemse pastoraat en een tweetal vicariëen bezorgd had, mogen we afleiden dat Sweder volop in de gunst van de hertog stond. Waaraan hij dat allemaal had te danken, is niet te achterhalen. De hertog noemt hem in 1531 “der ketterijen eyn haeter, aenvechter ind uytroeder”. Vreemd genoeg vernemen we zowel voor als na 1531 niets van activiteiten van Van Kervenhem op het terrein van de ketterbestrijding en blijft het bij deze enige vermelding. Hij zou in dienst van de Gelderse hertog op geheel andere terreinen dan de ketterbestrijding zijn sporen gaan verdienen.

Of Van Kervenhem als pastoor van Lochem in de Lochemse pastorie heeft gewoond, is zeer de vraag. In 1530 en mogelijk eerder was hij namelijk woonachtig op het goed ‘ter Kluese’, dat in het Lochemse kerspel in de buurschap Langen gelegen was, en dat tegenwoordig als ‘De Cloese’ wordt aangeduid. Van een woonhuis in Zutphen is sprake sinds 1535, toen hij daar van de hertog een huis aan het ‘grote’ kerkhof kocht, dat aan de achterzijde aan de proosdijhof grensde. In datzelfde jaar kreeg hij van de hertog het Arnhemse huis van diens overleden kanselier Willem Lanck in levenslang vruchtgebruik. In de loop van zijn carrière moet Van Kervenhem nog meer onroerende goederen vergaard hebben, waarover we sporadisch iets in de bronnen vinden.

Aan De Cloese is het verhaal verbonden van de doodslag die Van Kervenhem hier in maart 1530 beging. Het slachtoffer Adriaan van Iperen maakte deel uit van een groep van vier mannen die Sweders huis waren binnengedrongen. Toen hij zich hiertegen verzette had hij een van de indringers, Adriaan van Iperen genaamd, een verwonding toegebracht, waaraan deze enkele dagen later was overleden. Zowel de kerkelijke als wereldlijke autoriteiten hebben zich met deze zaak ingelaten. Van de zijde van de hertog zijn voor zover bekend geen maatregelen tegen Van Kervenhem genomen. Op het kerkelijke vlak heeft Sweder zijn blazoen gezuiverd in een procedure bij de bisschop van Utrecht. Omdat hij uit noodweer had gehandeld, verkreeg hij van bisschoppelijke zijde vrijspraak voor de doodslag. Hieraan was wel de voorwaarde verbonden dat hij ook bij de paus in Rome om vrijspraak zou verzoeken, en dat hij zich tot die tijd zou onthouden van de dienst op het altaar. Of Sweder zich inderdaad tot de paus heeft gewend, is niet bekend.

Het noodlottige voorval op De Cloese heeft geen aantoonbaar nadeel voor Sweders verdere kerkelijke en wereldlijke loopbaan opgeleverd. Kort daarna, in 1531, werd hij door hertog Karel benoemd tot rentmeester van het Kwartier van Zutphen. Eveneens in dat jaar werd hij door de hertog belast met de administratie van de hertogelijke horige goederen in het Land van Zutphen. De administratie van de hertogelijke domeinen in het Kwartier van Zutphen verkeerde sinds lang in een deplorabele toestand. Veel horige en andere hertogelijke goederen waren in de loop der jaren aan het toezicht van de hertogelijke rentmeesters ontglipt, hetgeen een aanzienlijke inkomstenderving tot gevolg had gehad. Sweder bracht weer orde in de administratie en vorderde achterstallige betalingen in, maar maakte daarmee vele vijanden onder degenen die van de verwaarlozing van de administratie geprofiteerd hadden.

Na het overlijden van meester Willem Lanck, hertogelijk kanselier en tevens proost van Zutphen, werd Van Kervenhem in 1532 door de hertog tot proost van Zutphen benoemd. Er was geen grotere blijk van hertog Karels welgezindheid jegens Van Kervenhem denkbaar dan de benoeming op deze post. Het was het hoogste geestelijke ambt dat de hertog in zijn hertogdom te vergeven had. Het verschafte de bezitter macht, prestige en aanzienlijke inkomsten. Voortaan zou Sweder als proost van Zutphen door het leven gaan. Zijn tijdgenoten namelijk duidden hem sindsdien nog vaker met deze titel aan dan met zijn eigen naam. In 1532 benoemde de hertog hem ook nog tot raadsheer in algemene dienst met een jaarlijkse gage van 300 goudgulden. Met recht mag men hem vanaf het jaar 1532 rekenen tot een van de leden van de kleine kring van vertrouwelingen van hertog Karel.

Op eigen verzoek werd Sweder op 22 juli 1535 door de hertog uit zijn functies van rentmeester en van administrateur van de horige goederen ontheven. De weggevallen hoeveelheid dagelijks werk die hij voor beide ambten te verzetten had, werd na korte tijd alweer vervangen door andere taken in dienst van de hertog. De vrijwel permanente oorlogssituatie in het Zutphense kwartier eiste Sweders aandacht op. In de jaren 1536-1537 was hij daar belast met het militaire opperbevel. Nieuw was dit soort werk voor Sweder niet. Reeds ten tijde van zijn rentmeesterschap had de hertog hem het toezicht op de hertogelijke vestingwerken in de stad Zutphen toevertrouwd. De relatie tussen de stad Zutphen en de hertog was op dat moment niet al te best. De hertog had mede daarom opdracht gegeven om voor de stadsmuur nabij de Drogenapstoren tussen de binnen- en buitengracht een blokhuis op te richten, dat door de burgerij niet ten onrechte als een dwangburcht werd beschouwd. Van Kervenhem was in Zutphen hertog Karels rechterhand en het verbaast daarom niet dat de proost bij de plaatselijke bevolking erg gehaat was.

Het overlijden van hertog Karel op 30 juni 1538 was voor Sweders talrijke vijanden in Zutphen en omgeving het startsein om met deze gehate hertogelijke ambtenaar af te rekenen. Waarschijnlijk op instigatie van de stad Zutphen werd hij al spoedig gevangen genomen en op de Sint-Janspoort in Arnhem gevangen gezet. Het was de onvermijdelijke en uiterste consequentie van zijn onvoorwaardelijke trouw aan de overleden hertog. Sweders Arnhemse verblijfplaats bestond aanvankelijk uit een manshoge ‘vogelkooi’ (mezenkooi) die hoog in de lucht aan de buitenzijde van het rondeel van de Sint-Janspoort was bevestigd. Daar hebben passanten en nieuwsgierigen de diepgevallen dienaar van hertog Karel kunnen bekijken en bespotten. Hij zou tot in juli 1539 in de Janspoort gevangen gehouden worden.

Spoedig na het overlijden van de hertog hadden de Staten van Gelre de Landdag bijeengeroepen, die successievelijk in Nijmegen, Zutphen, Arnhem en Roermond vergaderingen hield. De Gelderse Landdag had de hoogste rechtspraak in het hertogdom tijdelijk aan zich getrokken. Zaken die anders door de hertog en zijn raden werden behandeld, konden nu in de Landdag aanhangig worden gemaakt. Verschillende personen die vonden dat ze in het verleden het slachtoffer waren geworden van het optreden van de hertogelijke rentmeester en raad Sweder van Kervenhem, grepen de gelegenheid aan om in de Landdag hun gelijk te halen. Van 13 november tot en met 21 december 1538 vergaderde de Landdag in Zutphen. Hier werd door de stad Zutphen namens een aantal particuliere klagers een serie klachten tegen de proost ingebracht. Een groot aantal van die klachten hing samen met het optreden van Van Kervenhem als rentmeester.

In bijna driekwart van de gevallen die op de Landdag tegen hem in werden gebracht, werd Sweder veroordeeld tot terugbetaling van de geldbedragen die hij als rentmeester naar het oordeel van de Landdag onwettig had geïnd door de hertogelijke bevelen en instructies te zeer in zijn eigen voordeel uit te leggen. Bovendien had hij zich in een aantal gevallen, al dan niet in samenwerking met zijn assistent-rentmeester Derik van Zuelen, evident aan fraude en afpersing schuldig gemaakt. In de overige gevallen kon hij zich met succes beroepen op bevelen of instructies die hij destijds van hertog Karel had ontvangen. Nadat de meeste vonnissen tegen hem reeds in december 1538 waren gewezen, vonnisten de te Nijmegen vergaderde hertogelijke raadsheren en de Landdag op 14 juli 1539 dat de proost kon worden vrijgelaten, op voorwaarde dat hij de door de Landdag vast te stellen proceskosten zou vergoeden en dat hij zich niet met “geystelicken ader ongeboirlicken rechten” tegen dit besluit zou verzetten. Vernederd en berooid heeft Sweder zijn Arnhemse gevangenis verlaten.

Kort na zijn vrijlating heeft hij de wijk genomen naar Brussel, het regeringscentrum van de Nederlanden van Karel V. Als tegenstander van het heersende regime in Gelre zal hij in Brussel zeker welkom zijn geweest. Hij was ook zeker niet de eerste Geldersman die zijn diensten aan Karel V aanbood. Van Kervenhem blijkt reeds op 28 augustus 1539 raadsheer van Karel V te zijn. De verkrijging van deze gesalarieerde betrekking betekende voor hem in ieder geval politiek eerherstel. In Brussel of elders in de landen van Karel V zal hij daarna hebben zitten wachten op de val van hertog Willem van Kleef-Gelre. De laatste werd in september 1543 door Karel V gedwongen om Gelre aan hem af te staan. Dit opende voor Sweder de mogelijkheid voor een terugkeer naar Gelre en in het bijzonder naar de stad Zutphen. Hij heeft toen al spoedig pogingen in het werk gesteld om het geld en de goederen die hem in de jaren 1538-1539 ontnomen waren, terug te krijgen of daarvoor schadeloos gesteld te worden.

Teruggekeerd in Zutphen was de proost met zijn kapittel in een hooglopend conflict geraakt. Dit is zo hoog opgelopen, dat de gewestelijke overheid tussenbeide moest komen: in de Gelderse kanselarij te Arnhem werden in 1547 afspraken gemaakt en schriftelijk vastgelegd over financiële en andere verhoudingen tussen kapittel en proost. Gebrouilleerd met stad en kapittel heeft de proost Zutphen verlaten. Hij sleet zijn laatste levensdagen in de stad Utrecht, waar hij op 8 juni 1547 is overleden en in de Paulusabdij begraven. Sweders grafschrift noemt hem proost van Zutphen en Utrechts koorbisschop. Deze laatste titel werd destijds gevoerd door de aartsdiaken die aan het hoofd stond van het zogenaamde aartsdiakonaat van de koorbisschop, een klein aartsdekenaat in het zuidwesten van het Nedersticht. In tegenstelling tot zijn collega-aartsdiakens werd de aartsdiaken-koorbisschop door de bisschop benoemd. De Utrechtse bisschopszetel werd sinds 1535 bezet door Georg van Egmond, een gunsteling van Karel V. Van Egmond zal Sweder op het laatst van zijn leven, mogelijk op instigatie van Karel V, bij wijze van sinecure met het aartsdekenaat begiftigd hebben.

Sweder liet een testament na, waarvan wij de inhoud niet kennen, doordat het verloren is gegaan. Over de afwikkeling van zijn nalatenschap weten we daarentegen tamelijk veel dankzij de problemen die daarbij gerezen zijn. Dan ook blijkt de proost tenminste vijf, en mogelijk zelfs zes, dochters gehad te hebben. Hun respectieve leeftijden liepen nogal uiteen. Wie de moeder van deze dochters was blijkt nergens, noch staat vast dat zij allen dezelfde moeder hadden. Van deze vijf was er een, Gerytgen genaamd, gehuwd. Twee dochters (Beertgen en Urselke) waren waarschijnlijk nog niet volwassen, omdat zij bij pleegouders ondergebracht bleken te zijn. Van twee andere dochters, Willemtgen en Hillegen, weten we nauwelijks meer dan hun naam.

Literatuur

  • J. Kuys, Drostambt en Schoutambt. De Gelderse ambtsorganisatie in het kwartier van Zutphen (ca. 1200-1543), Werken Gelre 45, Hilversum 1994, 167, 171
  • J. Kuys, ‘Sweder van Kervenhem, proost van Zutphen. Een geestelijke in dienst van hertog Karel van Gelre en Karel V (1526-1547)’, in: BM Gelre 87 (1996), 32-49

Bronnen

  • RAG, archief Sweder van Kervenhem
  • J. Kuys
    Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 2, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: dr J.A.E. Kuys (eindredactie), drs R.M. Kemperink, E. Pelzers en drs P.W. van Wissing. Verloren Hilversum, 2000, pagina's 48-51.